De Amsterdamse zakenman Roel Hendriks kreeg een christelijke opvoeding. Na een lange periode van ‘stilte in het contact met God’ bezoekt hij de belijdenisdienst van zijn zoon. En dan gebeurt er iets onverwachts.
‘Oorverdovend. Een stem, opeens, als uit het niets. ‘Hoe lang moet ik nog wachten?’ De toon was niet verwijtend of bestraffend, maar wel zo indringend, dat ik er niet omheen kon. Het gebeurde bijna aan het eind van een kerkdienst. Ik stond als aan de grond genageld, verstijfd bijna. Ik dacht dat iedereen het gehoord had, maar het was kennelijk alleen voor mij bedoeld. Verward was ik, maar ook diep onder de indruk.
Voor het eerst sinds lange tijd was ik die zondagmorgen weer eens in een kerk, in Amsterdam, de Noorderkerk, aan de Prinsengracht. Toen de dienst was afgelopen maakte ik me zo snel mogelijk uit de voeten. Wat overkwam me daar nou?
In de dagen daarna bleef het voorval me bezighouden, overdag en ‘s nachts. Misschien heb ik me iets ingebeeld? Ik pakte mijn laptop en liet de live-stream van de kerkdienst nog eens aan me voorbijtrekken. De Paaspreek ging over de ontmoeting met de opgestane Jezus. En geloof het of niet, terwijl ik zat te kijken hoorde ik wéér die stem, nog luider en helderder: ‘Hoe lang moet ik nog wachten?’
Stilte
Roelof Hendriks leidt als succesvol internationaal zakenman een wervelend bestaan. De 65-jarige Amsterdammer zit in de top van een handvol bedrijven. In de loop van zijn leven is hij de link met de kerk uit zijn jeugd kwijtgeraakt. ‘Ik kom uit een redelijk streng christelijk milieu. Mijn moeder komt van de Veluwe, mijn vader was een onkerkelijk en is later tot geloof gekomen. In mijn jeugd heb ik nagenoeg alle kerken in Amsterdam wel van binnen gezien. Een tijdlang ging ik in het spoor van mijn opvoeding, ik volgde catechisatie en deed belijdenis.
Maar al op jonge leeftijd kwam ik een heel andere cultuur dan de beschermde omgeving waarin ik was opgegroeid. Ik leerde mijn vrouw kennen, een Française. Ze komt uit een niet-religieus gezin. Rond mijn 25e ontstond er een lange periode van stilte in het contact met God. 35 jaar lang. Geen totale radiostilte – want ik had een christelijke opvoeding achter de rug en God laat je niet alleen. Maar het geloof bestond in die jaren hoofdzakelijk uit mijn dialoog met God op mijn momenten. Daar moet je geen arrogantie achter zoeken. Eerder had ik het besef dat ik niet goed genoeg was voor Hem.
‘Nu even niet’
Zo schoof ik het bezigzijn met God en geloof jaren voor me uit. Steeds als zich iets in die richting aandiende, dacht ik: ‘Nu even niet. Maar die klus moet ik nog wel een keer klaren. Als de tijd daar is…’ Er waren drie teksten die me in al die jaren zo nu en dan voor de geest kwamen. Bijbelteksten. Ze konden soms zo oppoppen, waar ik ook ter wereld was. De eerste: “Ik heb uw leven slechts een handbreed gesteld.” De tweede: “Strijdt om in te gaan.” En de laatste, misschien wel de belangrijkste: “Hij – God - laat nooit varen de werken van zijn handen.”
Vissen
‘Heb je weleens op grote vissen gevist? Van die krachtige beesten, die je niet zomaar binnen in één keer binnenhaalt. Als je er één aan de haak hebt, moet je de lijn af te toe laten vieren. Je móet ‘m laten gaan, anders kost het je je hengel. Daarna trek je ‘m weer in, het is een spel. Op een gegeven moment heb je kans om ‘m aan boord te tillen. Zo voelt het. Ik was de vis, die nog zoveel andere dingen wilde, ik zwom er telkens weer vandoor. Niet dat ik er helemaal op los leefde; maar ik ben ook geen koorknaap. De lijn bleef. Maar ik was nooit zover weg, dat ik niet meer wist wie de Visser is.’
Mond vol tanden
‘Een van mijn twee zoons heeft een levensbedreigende hersentumor, waarschijnlijk al sinds zijn geboorte. Hoewel wij in ons gezin nooit naar de kerk gingen of baden voor het eten, ontwikkelde hij zelfstandig een interesse voor de Bijbel. ‘Als je niet gedoopt bent, kun je dan toch naar God?’, vroeg hij me op een dag. Ik zat met een mond vol tanden.
Gaandeweg verdiepte hij zich meer in het geloof, onder andere door gesprekken met zijn oma, mijn moeder. en aantal jaren geleden deed hij dus op Paasmorgen belijdenis. Zo kwam ik na járen ook weer eens in een kerkdienst.
En daar hoorde ik als uit het niets, die stem.
‘Hoe lang moet ik nog wachten?’
Een paar dagen na die ervaring, zocht de dominee contact met me. Ik had ‘m weleens ontmoet, hij kent mijn zoon en mijn moeder. Omdat ik na de dienst zo abrupt was vertrokken, belde hij om te informeren naar mijn ervaring. Vroeger zou ik hebben gedacht: ook toevallig, maar dat is het natuurlijk niet. Dit was het moment, waarop ik het niet langer kon uitstellen. Er volgde een indringend gesprek. Geëmotioneerd, met horten en stoten, wat mij betreft, want als zoiets gebeurt…. Als God je aanraakt, wordt je leven anders. Ook in blijdschap. Vanaf dat moment was het niet langer mijn dialoog met God, maar Gods dialoog met mij. Dat geeft vertrouwen, rust en richting.
Voorbij
Je kunt tientallen vragen hebben over God en geloof – en ik heb ze ook nog; ze zijn niet weg. Maar één vraag is er niet meer bij: zou God er zijn? Dat weet ik zeker. ‘Hoe lang moet Ik nog wachten?’ Het wachten is voorbij.
Die ervaring markeerde mijn terugkeer naar de kerk. Maar ‘terugkeer’ suggereert dat alles weer was als vroeger. En dat is het niet. Het is nu onvergelijkbaar anders. Nu mis ik geen woord, ik haal m’n hart eraan op. Al lukt het me door mijn werk niet om wekelijks te gaan, ik verlang er wel naar. Ik wil het evangelie horen.’
Post-it
Sinds ik tot geloof kwam, nu 5 jaar geleden, gebeurt het me geregeld dat ik her en der in de wereld in mijn zakelijke contacten ook andere christenen ontmoet. Soms mensen van wie ik het totaal niet had verwacht. Een paar maanden geleden – het was voor de coronacrisis – zat ik na een vermoeiende vergadering in het vliegtuig verveeld in een tijdschrift te bladeren. Ik was nogal down. Opeens zag ik dat iemand een post-it in het blad had geplakt, met een bijbeltekst. ‘Mijn vrede geef Ik u, Mijn vrede laat Ik u.” Mijn eerste gedachte was: hier trap ik niet in, dit is te gemakkelijk…. Vervolgens zit je toch even te stuiteren van zo’n ervaring.
God kwam opnieuw met genade voorbij.’