Bram Maarleveld (25) uit Bodegraven is een gepokt en gemazeld Dabarist. Al vijf jaar gaat hij iedere zomer met een team van IZB-Dabar naar de camping in Aalst, om zich daar één of meerdere weken in te zetten voor animatie én evangelisatie. De afgelopen jaren volgde hij de predikantsopleiding aan de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam en rondde die onlangs af. Beide wegen kruisten elkaar in zijn afstudeeronderzoek getiteld ‘Mission Impossible?’, waarin hij de theologie van evangelisatie bij IZB-Dabar onder de loep nam. Hij ging in gesprek met een aantal jongeren, en onderzocht hoe de Dabar-ervaring bijdraagt aan de manier waarop jongeren zich ook búiten Dabar missionair ontwikkelen. Dit najaar werd hij beroepbaar gesteld. We spreken Bram, over de conclusies van zijn onderzoek, zijn eigen ervaringen bij Dabar, en de manier waarop dit hem gevormd heeft in zijn ontwikkeling tot predikant.
We kunnen je gerust een Dabarveteraan noemen. Ook tijdens je scriptie-onderzoek bereidde je je voor op een week Dabar. Hoe was het om dat tegelijk te doen?
‘Dat was best bijzonder; soms ook ingewikkeld. Door het onderzoek ging ik heel analytisch kijken, ik dacht in concepten en zag overal de door mij onderzochte theorie in terug. Dat merkte ik ook in de omgang met mijn teamleden: ik betrapte mezelf erop dat ik hen aan het interviewen was, in plaats van dat we samen aan het overleggen waren. In de voorbereiding moest ik bij mezelf af en toe een wissel omzetten. Maar eenmaal op de camping, was dat anders. De eerste avond werd er ingebroken in het gebouw waar we de activiteiten deden. Zoiets zet je meteen op scherp. Het werd duidelijk dat we niet bezig waren met een theorie, waar je als onderzoeker boven staat, maar dat je onderdeel bent van het team en er concrete acties nodig zijn. Ik zat er gelijk weer in.
Hoe kwam je tot het idee om je scriptie over IZB-Dabar te schrijven?
‘Inmiddels doe ik zelf vijf jaar Dabar. In diezelfde periode studeerde ik ook theologie, en dan leer je ook wel om dingen kritisch te bevragen. Toen ik toe was aan het schrijven van mijn scriptie, wilde ik geen ‘droog’ thema uit de kerkgeschiedenis kiezen, maar een onderwerp waarmee ik kon bijdragen aan de praktijk van de kerk vandaag de dag. Zo kwam ik uit bij Dabar. Niet uit onvrede over dat werk, maar omdat ik het belangrijk vond om theologisch te reflecteren op wat we op de camping eigenlijk doen. Wat bedoelen we als we gaan ‘evangeliseren’? En: helpt het jongeren om ook búiten de zomervakantie meer woorden te geven aan hun geloof? Zo kwam ik uit bij mijn onderzoeksvraag.’
Wat zijn wat jou betreft de belangrijkste conclusies?
‘Ten eerste dat er heel veel woorden door elkaar heen gebruikt worden als je het hebt over zending, evangelisatie en missie. Bij die woorden hebben jongeren verschillende associaties. Dat zorgt voor verwarring. De IZB kiest bewust voor ‘zending en missie’, terwijl de meeste jongeren daarbij denken aan evangelisatie aan het buitenland. Je moet goed nadenken over de woorden die je gebruikt als je hoopt dat jongeren het evangelie delen op campings en in hun dagelijks leven. Is dat zending? Daarnaast heb ik ontdekt dat jongeren bij Dabar iets vinden wat ze missen in de kerk: de ruimte om vragen te stellen en zonder oordeel een open gesprek over geloof te voeren. Ze ervaren bij Dabar dat er naar hen geluisterd wordt, en kunnen daardoor ook luisteren naar de campinggasten. Dat ze dit blijkbaar niet in de kerk ervaren, is heel jammer. Mijn derde inzicht is dat jongeren voor het werk bij Dabar heel praktisch getraind worden. Dat zou wel wat geestelijker mogen worden aangevuld. Ze kunnen in hun thuisgemeente niet goed oefenen in het geloofsgesprek met niet- of andersgelovigen. Dabar kan in zo’n oefenruimte voorzien, door in de geestelijke toerusting aandacht te geven aan geloofsvragen van deze generatie en het oefenen van een geloofsgesprek. En als laatste stel ik dat de jongeren onzeker zijn over het ‘slagen’ van hun Dabarweek. Vaak geven ze aan dat ze het gevoel hebben niet genoeg geëvangeliseerd te hebben, of te weinig gesprekken te hebben gevoerd. Hoewel het de vraag is of de IZB hen op basis daarvan zou afkeuren, blijkt wel dat er vanuit Dabar met name ‘succesverhalen’ worden gedeeld. Het is de vraag of dat past in een theologie van het kruis, van nederigheid en dienstbaarheid. Wie zet je dan op een podium om ervaringen te delen?’
Je beweert dat er door jongeren binnen de kerk weinig openheid wordt ervaren voor een geloofsgesprek. Herken je dat zelf?
‘Ja. Ik heb zelf wel altijd ruimte ervaren om vragen te stellen, maar tegelijk merk ik in gesprek met andere generaties ook onbegrip. Mijn generatie leeft in een andere wereld, met een ander taalveld. Je praat al snel langs elkaar heen in de kerk. We vinden allemaal het persoonlijk gesprek heel belangrijk, maar het échte praten ontbreekt. Het gaat vaak over stokpaardjes en christelijke algemeenheden. Als je vragen stelt, komen mensen met antwoorden. Een standaardzin uit een belijdenisgeschrift, of losse bijbelteksten bijvoorbeeld. Maar dat is te makkelijk. Soms denk ik: ‘Heb je niet door dat ik niet zit te wachten op een pasklaar antwoord?’ Mijn vragen mogen een open einde hebben. Ik merk dat niet iedere christen daar goed mee kan leven. Het is van belang dat je als jongere gehoord en gekend wordt in je vragen. Dat geldt ook voor mijzelf. Als ik daar eerlijk in ben, wil ik die kwetsbaarheid ook bij anderen zien. Daar loop ik in de kerk toch vaak tegen grenzen aan. Mensen vinden het spannend om hun eigen geloofsvragen te delen.
En dan kom ik bij Dabar, met mensen die totaal anders zijn dan ik, en toch voel ik me daar meer op mijn plek dan in een kerkdienst. Ik voel me soms zelfs méér verbonden met de campinggasten dan met andere christenen. Op de camping is openheid, daar mag je zijn wie je bent. Ze vinden het prima dat je gelooft, als je er maar niet constant over begint. Terwijl ze dat wel zelf steeds deden! Ik was daar helemaal niet bezig met mezelf. Terwijl ik in kerkdiensten vaak de vraag heb of ik daar wel mag zijn wie ik ben, of het gevoel heb dat ik me aan moet passen. Voldoe ik wel aan het systeem dat mensen gewend zijn? Op de camping valt dat van me af. Het is een vorm van kerk-zijn waarvan ik denk: ‘dit is hoe het zou moeten zijn’.’
Je zegt dat jongeren het idee hebben dat hun Dabarweek niet altijd ‘geslaagd’ is. Welke verwachtingen hebben jongeren van zichzelf, in het evangelisatiewerk op de camping?
‘Ze hebben de veronderstelling dat ze met antwoorden moeten komen. Een opmerking die je vaak terug hoort, is: ‘Wat als iemand moeilijke vragen gaat stellen?’ Ik zou er zelf voor pleiten om in een gesprek over het geloof minder antwoorden te geven. Vaak zit er een wereld achter de vraag, en is een antwoord helemaal niet wat mensen zoeken. Veel jongeren hebben het idee dat het doel van Dabar is dat je veel praat over je geloof. Dat wordt ondersteund door de getuigenissen en de tips die je krijgt vanuit de toerusting. Terwijl als je vraagt wat iemand heeft geleerd van Dabar, dan is dat vaak dat het in het uitdragen van je geloof gaat om een ‘gewoon’ gesprek en om kleine momenten. Evangelisatie is niet: “uitleggen hoe het zit”.’
Wat is het wel?
‘Het creëren van een ontmoeting, waarin God spreekt. Als je zelf moet praten en zelf antwoorden moet hebben: hoeveel werk kan God dan nog doen? Wat mag de Geest nog zeggen?’ Evangelisatie bestaat niet alleen uit woorden. Aan een geloofsgesprek gaat uitstraling vooraf. Dat is bij Dabar echt een ding: de campinggasten zien blijkbaar aan jou dat er iets anders is dan bij hen. Blijkbaar straal je iets uit waardoor mensen weten dat je betrouwbaar en toegankelijk bent. Dat gebeurt vaak in teamverband, ze zien hoe je met elkaar omgaat en dat komt veilig over. Die uitstraling gaat niet vanzelf, en het gesprek daarna ook niet. Het vraagt van je dat je contact legt, mensen gedag zegt, aanbiedt om ergens mee te helpen. Dan ontstaat er onder leiding van de Heilige Geest een ruimte waar mensen zelf wel of niet gebruik van kunnen maken. Het aanvoelen of die ruimte voor een gesprek er is, daar moet je in oefenen. Niet in het geven van antwoorden.’
Je hebt ook onderzocht of jongeren door Dabar ook hun dagelijks leven meer missionair invullen. Wat heb je daarin ontdekt?
‘Ik merk bij jongeren wel verschil tussen een campingweek en het dagelijks leven. Het zou mooi zijn als Dabar daar meer aandacht aan zou besteden. Bij Dabar maak je van alles mee aan grote verhalen en ervaringen. Je ziet de Geest aan het werk! Ook zelf ben je veel bewuster bezig met het ontmoeten van de ander in de naam van God. Maar in het dagelijks leven verwatert dat en raak je dat weer kwijt. Terwijl de Geest dan net zo goed werkt, en je dan net zo goed anderen ontmoet. Alleen dan is het ‘gewoon’ je werk, en ‘gewoon je sport’, en ‘gewoon je school’. Mensen zien dan over het hoofd dat ze ook dáár namens God aanwezig zijn. God gaat over het hele leven, en niet alleen over die momenten dat wij met elkaar afspreken dat God er is, bijvoorbeeld bij Dabar of in de kerk. Er wordt door jongeren vaak onderscheid gemaakt tussen ‘serieuze’ dingen en ‘leuke’ dingen. Alsof God bij de leuke dingen niet aanwezig is! Ik merk bij mezelf dat Dabar wel wat in beweging heeft gebracht. De afgelopen jaren ben ik gegroeid in het ruimte geven voor mijn geloof in andere contacten. Soms in woorden, maar ook in mijn gedrag en mijn inzet. Ik ben door Dabar vooral vrijmoediger geworden, om gewoon op iemand af te stappen. Dat doe ik niet elke dag hoor, maar als de situatie zich voordoet durf ik dat nu wel. Ik ben wie ik ben – ook als gelovige – en ik hoef daar niet omheen te draaien als het gesprek zich voordoet.’
Dit onderzoek was de afronding van je opleiding tot predikant. Hoe heeft het je gevormd in je houding als toekomstig dominee?
‘Afgelopen zomer was ergens tijdens Dabar een moment dat ik dacht ‘Dit waar ik nu mee bezig ben, het ontmoeten van mensen op de camping, dit is hoe kerk-zijn zou moeten zijn. Op de camping zit je mídden tussen de ‘gewone’ mensen. Midden in de mini-samenleving die ‘camping’ heet, konden wij als gelovigen volop aanwezig zijn. Dat is een manier van kerk-zijn die potentieel heeft voor dagelijks leven. Er wordt tegenwoordig vaak gezegd dat we als kerk aanwezig zijn in de marge. Ik geloof daar niet in. Als gemeenteleden komen we de samenleving niet binnen vanaf één kant, vanuit een hoekje of ergens vanuit het midden, maar piepen we overal tussendoor. We hebben samen de kans om Gods licht te laten schijnen in alle randjes en kieren van de samenleving. Maar in de praktijk trekken we ons terug, zoeken we elkaar op, en verliezen we het contact met de buitenwereld. Ik wil als dominee later wel onderzoeken of dat anders kan. Ik zou graag meewerken aan een kerk die in het gewone aanwezig is, in het maatschappelijk leven. Niet met een of andere activiteit, maar doordat gemeenteleden hun plek innemen in het alledaagse.’
Dit artikel verscheen in IZB-Tijding 4, download deze uitgave hier.