Meestal spreken we in Company of Preachers een predikant/theoloog over prediking. Deze maand laten we een hoorder aan het woord. Een theologisch geschoolde hoorder nog wel, namelijk de net benoemde Jonge Theoloog des Vaderlands, Tabitha van Krimpen. Ze studeerde bedrijfskunde en theologie, momenteel volgt ze de predikantsmaster aan de PThU in Amsterdam. Een goeie introductie over haar biografie staat op haar site, www.tabithavankrimpen.nl. In het kader van Areopagus spreken we haar uiteraard over prediking en de taak van de kerk anno 2021.
Je bent eerstejaars student van de driejarige predikantsmaster. Daarmee sta je dus wel voorgesorteerd om de kansel op te gaan.
‘Ja, ik heb wel voor komende zomer twee diensten ingepland. Die stonden al in de agenda vóórdat ik werd gekozen tot Jonge Theoloog des Vaderlands.’
Kijk je er naar uit, of zie je er tegenop?
‘Ik vind het spannend, maar het is ook wel uitdagend.
Je weet al waar je het graag over wilt hebben?
‘Nee. Ik ga dat zorgvuldig voorbereiden, diensten van de betreffende gemeenten terugkijken om een goed beeld te krijgen van : wat speelt er? Waar kan ik op aansluiten? Ik vind het belangrijk dat mijn verhaal goed aansluit bij de context. Als mensen vragen naar mijn studie, zeg ik soms: theologie, soms: de driejarige predikantsmaster. Waarna natuurlijk de vraag komt: Word je predikant dan?
Dan moet je kleur bekennen….
‘….en dan zeg ik: “Eigenlijk zie ik dat niet zo snel gebeuren”. Althans, ik zal niet kiezen voor het traditionele predikantschap. Eerder zie ik mezelf als een wegwijzer, zoals ik dat nu ook hoop te zijn, als Jonge Theoloog des Vaderlands. Ik zoek naar de verbinding tussen de maatschappij en de kerk, de samenleving en de theologie.’
Die rol bevalt je beter dan als gemeentepredikant?
‘Ja. Je bent als predikant erg lokaal gericht, je hebt je handen vol aan wat er speelt in de eigen gemeente. Ik hou er van om meer afstand te nemen, en vanuit een ander perspectief een bijdrage te leveren.’
Want - je verlangt naar een vrijere rol, omdat je dan beweeglijker blijft?
‘Inderdaad. Voor mijn masterscriptie bedrijfskunde interviewde ik twaalf Amsterdamse predikanten. In die gesprekken werd me nog weer eens duidelijk hoeveel je op je bordje hebt. Als predikant ben je de enige professional in een vrijwilligersorganisatie en daar komt veel bij kijken. Ik heb er veel respect voor, maar ik denk niet dat ik daar goed mee om zou kunnen gaan.’
Bepaalde taken zou je met liefde aan je voorbij laten gaan?
‘Je bent een soort manager. Een predikant zei me: “Er worden hier ook wel achterhoedegevechten uitgevochten. Daar ben je ook druk mee”. Daarvoor krijg je weinig mee in de opleiding.’
Kom op, je hebt bedrijfskunde gedaan. Dat managen moet je toch wel lukken…?
‘Maar dat is in het bedrijfsleven wel wat anders. In een kerk werk je met vrijwilligers. Komt iemand een kwartier te laat, dan schenk je als predikant eerst een bakje koffie en sla je een pastorale toon aan om eerst eens te informeren waardoor hij of zij vertraagd is. Terwijl je als manager zou zeggen: “Zeg, je bent een kwartier te laat. Zo werken wij hier niet, laten we het er straks nog even over hebben.” Maar ja, in de kerk ben je ook afhankelijk van de vrijwillige inzet. Je bent al blij áls ze hun tijd geven.’
Zijn er andere dingen dan het managen, waar je tegen op zou zien?
‘Je rol als predikant en de identiteitsvragen die daarmee samenhangen. Als je in de supermarkt loopt, ben je dan nog steeds de dominee. Ben je 24/7 beschikbaar of zo nu en dan ‘buiten dienst’? Hoe scheid je die twee van elkaar? Een vriendin van me is pastoraal werker. Ze kan altijd gebeld worden. Je input wordt gewaardeerd en serieus genomen. En wat je doet of zegt kan veel impact hebben; je gedrag doet er toe, zowel positief als negatief. Mensen herinneren zich lange tijd later nog dat je dit of dat zei. Er staat veel op het spel.’
Die verantwoordelijkheid neem je zeer serieus.
‘Ja. Pastorale gesprekken voeren met mensen - geduld is niet mijn sterkste kant. Ook lijkt de eenzaamheid van het beroep, waar veel van de predikanten die ik interviewde het over hadden, me erg pittig. Ook is het van belang om je als predikant af te vragen: waar laad je zelf nog van op?’
Laten het eens hebben over prediking. Je hebt – ondanks je 23 jaar – een lange staat van dienst, met in je jonge jaren vaak twee diensten op een zondag. Kun je eens schetsen hoe je kijk op de preek zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld.
‘Vroeger was het vooral: een man in een toga op een houten kansel, die een verhaal houdt in drie punten. Ik groeide op in de hervormde gemeente in Woudenberg. Mijn ouders hebben roots in een zwarte-kousen kerkgemeenschap, Hervormd Lokaal in Capelle aan den IJssel en hebben destijds de bewuste keuze gemaakt om daar afstand van te nemen. Bij het overlijden van mijn opa, afgelopen zomer, was ik onlangs nog in die context. Ik ken het.’
Ken je wel de ervaring dat je een predikant bezig zag en dacht: dit zou ik ook graag willen doen?
‘Predikanten waren wel voorbeeldfiguren. Zo van: wow, zij hebben iets, ze staan in direct contact met God. Dat ervoer ik wel. Maar tegelijk ook afstand. Ze stonden ook op – soms letterlijk - een voetstuk. Mede door die afstand heb ik predikant worden niet echt als serieuze optie gezien. Ik kende ook nauwelijks vrouwelijke voorbeelden uit mijn omgeving.
Als jong meisje tijdens de kerkdienst zat ik altijd met pen in de aanslag. Soms om aantekeningen te maken. Soms voor de sudoku’s. Het is een vorm van concentreren. En als kind leefde ik van mentosje naar pepermuntje.’
Proefde je in die context wel iets van de betekenis van preken?
‘Het gewicht van de woorden, zeker. Ik wist wel: dit is heel fundamenteel, dit raakt aan de grond van het bestaan. Zij spreken over een andere werkelijkheid dan de werkelijkheid buiten de kerk. Maar ik kon er nog niet mijn vinger op leggen wat dat dan was. Vanaf mijn achtste jaar ongeveer was ik wel bewust bezig met het geloof. Wat vind ik er zelf van? En: Wat betekent het dat Jezus stierf aan het kruis?’
Heb je belijdenis gedaan?
‘Nog niet; ik ben het van plan, komend jaar, in de protestantse gemeente Hoofddorp. Ik wil graag belijdenis doen bij een gemeente waar ik me langere tijd aan kan en wil binden. Eerder heb ik een soort belijdeniskring gevolgd bij de samenwerkingsgemeente van christelijk-gereformeerden en vrijgemaakt-gereformeerden in Nijmegen, waar ik toen studeerde. Waar ik ook kwam zocht ik wel altijd een clubje of groep waar ik mijn vragen kon stellen. Op catechisatie in Woudenberg stelde ik veel meer vragen dan mijn leeftijdgenoten. Mijn predikant had er een behoorlijke kluif aan, want het was een zeer gemêleerde groep. Het heeft mijn studie voor theologie beïnvloed: ik wilde meer weten en dacht: ik ga zelf wel op onderzoek uit.’
Welke vragen hielden je toen vooral bezig?
‘Wie is God? Waar zie ik Hem in mijn leven? Als kind dacht ik soms: waarom stuurt God niet zo’n vliegtuigje met zo’n banner erachter: ‘HIER SPREEKT GOD: IK BESTA!’. Haha! Dat zou zoveel problemen voorkomen. Ik kon me er boos over maken dat het zo onduidelijk bleef.
We gingen vroeger wel naar conferenties van Heart Cry, waar mensen hun bekeringsverhalen vertelden. Ik kon daar soms met jaloezie naar kijken en een diep verlangen ervaren om ook op een grootse manier God te ervaren.’
Kreeg je gaandeweg andere vragen?
‘Ik denk dat ik me meer heb berust in het niet-weten. Eerder was geloven vooral een zeker weten waarin weinig ruimte was voor vragen en andere overtuigingen. Twijfel was dan een ‘probleem’ dat opgelost moest worden. Tijdens mijn studie theologie aan de Radboud Universiteit heb ik meer de vrijheid gevonden om zelf op onderzoek uit te gaan, zonder dat ik meteen een oordeel klaar had of hoefde te hebben. Door meer afstand te nemen, ervoer ik meer ruimte. Dat bracht verdieping en verbreding, ook de ruimte om het geloof te omarmen. Ik ontdekte de diversiteit die in de christelijke traditie zit. Zo schreef ik mijn bachelorscriptie over de uitleg van Genesis 1 en 2 bij Augustinus. Als je ziet hoe vrij hij het scheppingsverhaal interpreteert…. Of Origines die vijf interpretatielagen benoemt van het scheppingsverhaal, die blijkbaar allemaal mogen bestaan. Dat was een enorme verrijking. In het eerste halfjaar in Nijmegen zat ik nog bij de CSFR, de reformatorische studentenvereniging. Zij waarschuwden bij een andere interpretatie al snel voor ‘het hellend vlak’. Ik merk dat ik er moeite mee heb dat er, vooral aan de rechterflank van de kerk, van alles iets gevonden moet worden, een oordeel over gegeven moet worden. Er worden snel labels geplakt of iemand op een goede of verkeerde manier leeft. Het denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’ doet afbreuk aan de boodschap van Jezus en Zijn oproep tot naastenliefde. Ik hoop dat de kerk een voorbeeld kan zijn in eensgezindheid in een tijd waarin er in de samenleving veel polarisatie te vinden is.’
Wat was de trigger om je predikantsmaster te beginnen?
‘In Nijmegen vond ik de studie vooral wetenschappelijk en in die zin afstandelijk. Het ging eigenlijk niet over geloof. Ik wilde graag meer dan dat, meer persoonlijke verdieping. Ik wil verder met theologie en mezelf daarin niet sparen. Ik wil er als mens ook helemaal in meedoen. Zo’n beroepsopleiding biedt daar veel meer mogelijkheden voor. Ook met de cursussen op Hydepark, over je eigen spiritualiteit, of over de rol van je autobiografie in je theologisch bezigzijn. Mezelf niet sparen betekent ook: me géven aan het vak, mezelf loslaten, het avontuur aangaan. Zo voelt het ook. Ik kan het vergelijken met mijn studie bedrijfskunde. Dat was altijd een veilige optie. Je was er zelf niet zo in geïnvolveerd. Ik heb een master bedrijfskunde en zou prima aan de slag kunnen in een commerciële organisatie. Het zou een korte route naar succes kunnen zijn, en al zou ik er waardering mee oogsten, zou mijn hart er onbevredigd onder blijven. Bezig-zijn met theologie is niet afstandelijk. Ik ben daarin behalve de ander en de relatie tot God ook telkens bezig mezelf aan het onderzoeken.
Ik deed een onderzoek naar stress en prestatiedruk onder jongeren. Dat is ook een soort zelfonderzoek, want ik herkende de resultaten. In het eerste jaar ging ik ook helemaal voor de studiepunten en de hoge cijfers. Op een gegeven moment constateerde ik dat ik in één collegejaar 120 studiepunten had gehaald, en vroeg ik me af: is dit het dan? Wat zoek ik? Erkenning? Waarom heb ik die nodig? Wil ik na mijn studententijd alleen maar twee diploma’s hebben gehad of is ontwikkeling op andere vlakken niet minstens zo belangrijk? Ik heb snel mijn eigen motieven in de gaten. Mijn vriend leest voor zichzelf en met veel plezier allerlei filosofische werken, zonder er ooit een papiertje voor gehaald te hebben. Ik ben in dat opzicht planmatiger en meer gespitst op het bereiken van diploma’s.’
Maar je hebt ook in de smiezen dat je echte ambitie nu jezelf raakt. Het gaat om meer dan het opbouwen van een imponerend cv. Je zei net al dat je geen ambitie hebt om gemeentepredikant te worden. Wat wel? Waar wil je over een aantal jaren zijn?
‘Het liefst zou ik voortzetten wat ik nu doe. Het werk als Jonge Theoloog des Vaderlands legt in zekere zin de basis. Het borduurt ook voort op wat ik deed, als zzp’er, en via mijn eigen site en nieuwsbrief. Pas was ik op de Radboud universiteit om een training te geven over studentenwelzijn en dan gaat het niet alleen over management-denken, maar dan fiets ik daar ook graag wat theologie en filosofie in. Veel leeftijdgenoten hebben weinig meer met kerk, maar door zulke bijdragen kan ik nieuw licht werpen op het belang van spiritualiteit. Juist de verschillende petten die ik op kan doen maken dat ik op verschillende plekken een ander geluid kan laten horen.’
De titel ‘Jonge Theoloog des Vaderlands’ geldt voor een jaar. Je ambitie reikt dus verder.
‘Ja. Dit jaar moet ik me oriënteren op stages. Ik zou graag bij de ‘School of Life’ stage lopen. Ze bereiken een groot publiek en weten de filosofie praktisch en laagdrempelig te maken. Hoe doen ze dat? Wat kan de kerk daarvan leren? Bij Holy Hub (Amsterdam) organiseerden we in samenwerking met de Noorderkerk we een cursus over de sabbat en de rustdag voor stedelijke millennials. Zulke bijdragen dagen me uit om de theologie in te brengen in het maatschappelijk debat.’
Eerder de theologie dan de kerk.
‘Nee, ik beschouw mezelf niet in de eerste plaats als ambassadeur van de kerk. Klopt.’
Omdat je de kerk als een geheel eigen circuit beschouwt, of als een gepasseerd station?
‘Dat laatste zeker niet, maar wel als een log instituut. Een blok aan het been, een mammoettanker. Het zijn onplezierige vergelijkingen, maar ze zijn wel voor een belangrijk deel terecht.’
In een interview haalde je nog even aan dat 8% van de belijdende leden van de PKN onder de 40 jaar is. Wat zegt je dat?
‘De kerk mist de aansluiting met de nieuwe generaties. Voor een deel omdat jongeren zich niet zo snel committeren. Maar soms vraag ik me ook af: wat is nu het aansprekende, uitdagende verhaal van de kerk?’
In welke zin zou je het aangescherpt willen zien?
‘Wat is het nu vandaag nog het revolutionaire van Jezus? Wat gebeurde er nu precies aan dat kruis en hoe daagt dat ons vandaag uit? Wat is heil? Wat is het goede nieuws? Er is iets gekomen, aangebroken, het Koninkrijk. Waar zie je dat vandaag? Dat is toch niet alleen maar met je hoofd in de wolken lopen? Dat soort vragen….
“Een blok aan het been” – dat doet de kerk geen recht. Kijk naar het vrijwilligerswerk in en vanuit de kerk. Ik zie ook heus wel de kracht van een kerkelijke gemeenschap in een dorp als Woudenberg. Maar ook daarvoor geldt: je moet helemaal meedoen en al deel uitmaken van die gemeenschap om het echt te zien. De gemarginaliseerde positie van de kerk in Amsterdam heeft ook voordelen en verhoogt de noodzaak om als kerk je geluid te laten horen, om na te denken over de toegevoegde waarde van de kerk en dat ook handen en voeten te geven.’
Company of Preachers wordt vooral gelezen door predikanten. Welke kansen zie je voor hen om dat revolutionaire meer naar voren te halen?
‘Niet schuwen om dat in een preek uit te zeggen. Een goeie preek is toch: een ander verhaal. Omdenken. Juist door zwakte ben je sterk – zulke inzichten zijn wat mij betreft krachtig. Ik ga naar de kerk omdat ik daar een ander verhaal hoor dan wat me in deze samenleving wordt voorgehouden; ik mag delen in iets groters, iets anders, dan ik daarbuiten hoor. Dus als de kerk vooral benadrukt: ‘Jezus is je beste Vriend en Hij wil dat je wordt wie je bent’, dan heb ik daar moeite mee. Dat is nu precies het verhaal dat je buiten de kerk kunt horen. Soms lijkt het wel alsof de kerk dat heeft overgenomen en geïnternaliseerd. Dat doet volgens mij geen recht aan de Bijbel.’
Het mag wel wat dwarser, zeg je.
‘Je zou juist het on-vanzelfsprekende en dwarse van het evangelie moeten uitvergroten, als contrast. Maar wat je ziet is dat mensen in de kerk gerustgesteld worden, met een pastorale preek. Als dat de grootste gemene deler is van prediking gaat er iets mis. De preek mag best een tegengeluid laten horen, tegen onze cultuur. Dat leer ik van iemand als Margriet van der Kooi, die zegt: zorg dat je de tijdgeest goed kent, lees je in, in de literatuur, en wees aanwezig in de cultuur, maar wel met je eigen geluid.’
Zou je graag zien dat de kerk zich meer mengt in het maatschappelijk debat?
‘Vind ik wel. In september schreef ik in een opinieartikel in het ND dat de kerk veel meer van zich zou mogen laten horen toen de kerkdiensten weer vrij toegankelijk waren. Zoiets als de campagne ‘De scholen gaan weer open!’ Laat weten dat je er (weer) bent. Er was veel te doen over de coronamaatregelen en de uitzonderingspositie van de kerken. Die kritiek liet de kerk ook een beetje over zich heen komen en een krachtig tegengeluid ontbrak. En toen het officieel weer mocht, had de kerk dat momentum moeten benutten en uitlichten wat er in de coronamaanden aan diaconale hulp is geboden, welke initiatieven zijn ontplooid om eenzaamheid tegen te gaan, etc. De kerk is soms te bescheiden.’
Stel, je mag als Jonge Theoloog des Vaderlands een kanselboodschap schrijven, waar zou je op inzoomen?
‘Met het oog op kerst, zou ik me concentreren op het feit dat Jezus werd geboren in een stal. Ik hoor daar meteen een tegengeluid in. Want wat is ‘de stal’ vandaag? Waar zou Jezus in onze context geboren worden? Ook met het oog op jongeren. De vergelijking tussen de stal en de studentenkamer ligt misschien voor de hand….’
Ik heb er een beeld bij.
‘…maar het gaat me om de plek waar je je eenzaam en verlaten kunt voelen, terwijl je studie en je toekomst onder druk staat. Mijn boodschap zou zijn: ga in gesprek met jongeren. Uit onderzoek van Nelleke Plomp blijkt dat betrokkenheid door jongeren vooral buiten de preek wordt ervaren. Maak de preek niet tot eenrichtingsverkeer, maar sluit aan bij waar zij zitten en hun leefwereld. Zonder het meteen een top-2000-dienst moet zijn of een liturgie met een bandje; dat is te makkelijk en dan heb je het item ‘jongeren’ ook weer afgevinkt.’
Dat ervaar je als schaamlap.
‘Ja, ga liever echt het gesprek aan. Je ondervangt dat niet met periodieke aandacht en een tweejaarlijkse jeugddienst, laat het integraal onderdeel zijn van je kerk- en gemeentezijn. Werk aan ‘bottom up prediking’.’
Pardon?
‘Ik bedoel: sluit je niet op in je studeerkamer, formuleer niet wat jij denkt dat jongeren denken, maar zoek het contact. Begin daar waar de mensen zijn. Preken is een ‘social act’ zoals Theo Pleizier benadrukt. Ook mijn begeleider vanuit de PThU, Ciska Stark, benadrukt de dialogische aard van de preek waarin de predikant de gesprekspartner en de preek de conversatie is.’
Hoe verhoudt zich dat met prediking als een boodschap van ‘hogerhand’ of ‘van de andere kant’.
‘Misschien dat ik moeite heb met dat beeld, omdat ik geloof dat ‘openbaring’ ook vandaag plaatsvindt, tussen mensen onderling. Prediking kan dat verrijken. Ik pleit er niet voor om de Bijbeltekst aan de kant te schuiven. Maar ik zie in gesprek met predikanten dat zij een eenzaam beroep hebben. Voor je het weet, ben je aanwezen op je eigen luisteren naar de Bijbel, je eigen vertolking. Je eigen stem kan zomaar de overhand krijgen in de preek. Sommige theologiestudenten hebben altijd in dezelfde kerk gezeten, een degelijke basisschool en middelbare school, een theologieopleiding. Dan sta je op een dag op de kansel. En dan? Wat heb je dan van het leven gezien? Wat heb je dan te melden aan de loodgieter die op zondag in de kerk zit? Bottom-up prediking kan zorgen voor de gewenste verbreding en verdieping.’
Levert het fenomeen ‘Jonge Theoloog des Vaderlands’ ook een bijdrage aan die verbreding en verdieping? Hoe zie je jezelf, als verkenner?
‘Ja, dat vind ik wel een mooi beeld. Een verkenner die in gesprek gaat met de cultuur en van tijd tot tijd terugkeert met de oogst. In mijn studies bedrijfskunde en theologie heb ik ook voortdurend die pendelbeweging gemaakt. De verschillende vakgebieden, met de uiteenlopende vragen van heel verschillende mensen - die met elkaar in gesprek brengen, dat vond ik uitdagend en uiteindelijk ook vruchtbaar. Wat kan ik bij bedrijfskunde theologisch inbrengen, wat kan de theologie meepikken van bedrijfskunde? Niemand doet dat voor mij, dan moet ik zelf uitknobbelen. Het is verrijkend.’
Vind je het leuk om in deze tijd te leven?
‘Het is een uitdagende tijd, die theologen heel veel kansen biedt – om Ruard Ganzevoort te citeren. Het is ook een ingewikkelde tijd. Snel, vluchtig. De tijd ontglipt je ook snel. Maar ook daar kun je een kans voor de theologie in zien, om bij te dragen aan vertraging, reflectie en verstilling. Vanuit de verworteling in de christelijke traditie en de Bijbel niet meegaan met de waan van de dag. Laat het flitsende van de actualiteit niet de toon zetten, ga er niet klakkeloos achteraan; dat is mijn probleem met de vrijzinnigheid.’
Vanmorgen meldde de krant nieuwe, helaas bekende, cijfers over de afkalving van de kerk. De kerk is wel een belangrijk vehikel voor de theologie. Hoe duid je dat?
‘Zulke cijfers doen me pijn. De berichten daarover grijpen me aan. Hoe zal de kerk er over 25 jaar uitzien? Daaruit blijkt ook wel dat ik liefde heb voor de kerk. Ik ben met de PKN in gesprek hoe we jongeren meer bij de kerk kunnen betrekken, ook op organisatorisch vlak, bijvoorbeeld in de synode. We zitten nu op een punt dat we het roer nog om kúnnen gooien, voor een point of no return. Althans, dat is mijn gevoel. Tegelijk wil ik oppassen voor een Messiascomplex, alsof het van mij of mijn generatie zou afhangen. Ik geloof dat God doorgaat met zijn kerk. Soms denk ik: een kleine, gemarginaliseerde kerk is beter, omdat je meer wordt geconfronteerd met de vraag waar je echt voor staat. Ik ben opgegroeid op de bible belt, daar mis je die confrontatie juist.’
Nog even over je onderzoek onder twaalf Amsterdamse predikanten. Na die gesprekken heb je besloten dat het predikantschap niets voor jou is?
‘Ik heb nog veel meer waardering gekregen voor mensen die het ambt op zich nemen. Als je hoort wat er in een week allemaal voorbijkomt. Je krijgt het idee dat het vijf banen in één zijn. Dat wordt te weinig gezien, denk ik. Het is ook onrealistisch om zoveel kwaliteiten van één mens te verwachten. Daarom vond ik het niet gek om te constateren dat de een veel meer heeft met exegese, de ander meer met pastoraat en een derde meer met het schrijven van een opiniebijdrage.
Ik vind het knap als mensen het kunnen, maar tegelijk ook zo knap dat ik er zelf voor terugdeins. Verbazingwekkend dat de pastor de ongeveer de enige zorgende professional is die géén factuur stuurt na een goed gesprek. Mijn leeftijdgenoten rennen massaal naar de (studenten)psycholoog. Je kunt overal bij hulpverleners terecht met je levensvragen, maar alleen in de kerk is het gratis. (Lachend): Om eens even een bedrijfsmatige opmerking te maken. Terwijl de impact van zo’n gesprek wel groot kan zijn. En het bijzondere is dat het gedragen wordt door de gemeenschap.’
Koos van Noppen
Leestips van Tabitha over jongeren en de kerk: ‘Changing Shape: The Faith Lives of Millennials’ van Ruth Perrin en ‘Growing Young: Six Essential Strategies to Help Young People Discover and Love Your Church’ van Kara Powell