Waarom moest Christus sterven? Was dat nodig? Was God niet bij machte om ook zonder de kruisdood van Jezus vergeving te schenken? Het mysterie van de verzoening – het hart van het christelijk geloof – is een bron van vreugde én van vragen. Ds. Bernard van Vreeswijk, predikant van de protestantse gemeente in Scheveningen, promoveerde 12 december op een proefschrift waarin hij de gedachten van Anselmus van Canterbury (1033-1109) over de verzoeningsleer ontrafelt. Een gesprek over vergeving en herstel, gerechtigheid en genoegdoening.
De verzoening door het lijden en sterven van Christus staat het in het centrum van de christelijke theologie. Je kunt er jarenlang intensief mee bezig zijn en toch blijft het een opgave om er op Goede Vrijdag begrijpelijk over te preken. Straf, toorn, gerechtigheid, genoegdoening - het zijn geladen termen die anno 2023 gemakkelijk vatbaar zijn voor misverstanden en karikaturale vragen, variërend van ‘Wil God bloed zien?’ tot ‘Waarom moet het zo ingewikkeld? Kan God niet gewoon vergeven?’
Van Vreeswijk: ‘De hamvraag is: waarom kan vergeving niet zonder genoegdoening? Kijk hoe het er onder mensen aan toegaat: als het al tot vergeving komt, gaat daar meestal een heel proces aan vooraf. Eerst is er de irritatie, de emotie dat je diep geraakt bent, dat je de ander even niet kan luchten of zien. In dat proces kunnen ook gevoelens van boosheid, woede en wraak een plaats krijgen. Is straf een uiting van je woede? Wil je de ander fysiek laten voelen hoe boos je bent? Of is straf veel meer een middel om iets recht te zetten? Dat loopt door elkaar heen. Mijn punt is dit: als je zover komt dat je al die vragen hebt doorworsteld, dan kun je het moment bereiken waarop je naar de ander toegaat om de relatie te herstellen. Vergeving alleen is dan niet voldoende. Want dan blijf je zitten met het punt dat je de ander, het slachtoffer, niet hebt gegeven wat hij/zij waard was te ontvangen.
In mijn proefschrift illustreer ik dat met een voorbeeld uit het gezin. Je kunt erachter komen, na het wegvallen van je ouders dat je hun niet de zorg en aandacht gegeven hebt, die zij waard waren. Ook al weet je dat ze je dat hadden willen vergeven. Je blijft met de pijn over het tekort zitten, dat je ze toch niet die waardering gegeven hebt, die ze verdienden.’
In de terminologie van je proefschrift is dat het ‘ontologisch tekort’.
‘Ja. Het is een tekort wat zich niet laat wegredeneren of -psychologiseren. Het zit er nog. Voor een goed herstel van de relatie is van belang dat dat opgeheven wordt. Door de ander te geven wat je hem/haar verschuldigd bent.’
Zo werkt het dus in onderlinge verhoudingen: er is een tekort, dat moet worden gecompenseerd. Als een extra, bovenop de vergeving. Als…verzoening?
‘Vergeving en verzoening zijn nogal diffuse begrippen, die op tal van manieren worden ingevuld. Vergeven zou ik willen omschrijven als dat wat je doet om weer met de ander verder te gaan, elkaar recht in de ogen te kunnen kijken. Daarbij is het dan nog een open vraag of de geleden schade hersteld kan of moet worden? De ander kan zeggen: ik stel onze relatie zo op prijs, ik neem de schade voor lief. Dat zou ik vergeving noemen.
Verzoening gaat wat mij betreft een stap verder. Dat betekent een werkelijk herstel van alles wat er binnen de relatie kapot gegaan is, zodat alles weer heel is.’
In het voorbeeld van de ouders van daarnet: je had ze meer recht willen doen. In deze bedeling kan dat niet meer. Hoe functioneert het ‘ontologisch tekort’ in de relatie tussen God en mens?
‘Eigenlijk precies zo. Veel mensen denken dat verzoening een theologisch begrip is, terwijl ik probeer aan te tonen dat het iets algemeen menselijks is, dat we kennen uit ons dagelijks leven.
Wij hebben ook een ‘ontologisch tekort’ ten opzichte van God. Anselmus betoogt in zijn boek (‘Waarom God mens werd’) dat het nodig is dat dat tekort hersteld wordt. Christus moet dat doen, want wijzelf zijn daartoe niet bij machte. Vol liefde en overgave blijft Christus op zijn lijdensweg zijn Vader gehoorzamen, tot in de dood toe. Dat had Hij echt niet hoeven doen. Maar zijn overschot aan liefde, overgave en gehoorzaamheid heft ons ontologisch tekort op. Of, zoals je zou kunnen zeggen, Christus is het ontologisch ‘surplus’.
Met andere woorden: Christus leven en sterven is een recapitulatie van ons mens-zijn, dat Hij ons aanbiedt.
‘Ja.’
En waar blijft in dit concept de aandacht voor het dragen van de toorn van God?
‘Dat aspect van de verzoeningsleer valt buiten de scopus van mijn onderzoek, omdat Anselmus daar weinig over zegt. Anselmus stelt, en daarin kun je een wat neoplatoons gekleurd Godsbeeld voelen: de toorn van God is zijn wil om te straffen. Hij redeneert daarbij als volgt: Als je niet bereid bent tot herstel van de relatie met God, dan kan Hij dat onmogelijk zo laten. Het kan niet zo zijn dat je als een ‘vrije rebel’ je gang kunt gaan in deze wereld. Daar steekt God een stokje voor. Dat is je straf, dat God je terugduwt naar de plek waar je als rebel uit los wilde breken.’
Toorn als pedagogiek dus.
‘Het is de vraag of het pedagogisch is, want het slachtoffer wil helemaal niet. Tegen wil en dank moet hij terug in het gareel.’
Maar God wil hem wel wat leren.
‘Ja, maar Hij wil vooral dat verkeerde gedrag wegdoen. God wil niet dat er in zijn schepping rebellen rondlopen die menen dat ze vrijelijk hun eigen gang kunnen gaan. God duwt hen terug naar de plek waar ze horen. In het herstel van de relatie tussen God en iemand die tot verzoening wil komen speelt de toorn geen rol.’
In de beeldvorming over de Anselmiaanse verzoeningsleer is dat wel het geval.
Alsof God bloed wil zien… Is dat allemaal mistekening?
‘Inderdaad. Daarmee wordt Anselmus totaal geen recht gedaan. Anselmus spreekt zonder meer niet over Gods toorn, die gestild moet worden. Een gedacht dat ‘God bloed wil zien’, kun je onmogelijk aan Anselmus toeschrijven.’
Tim Keller schrijft in een uitleg van verzoening dat in een relatie soms één van beide partners er voor kan kiezen om te lijden. De keuze is: ofwel ik ga het gevecht aan, ofwel ik draag de pijn, omwille van de relatie. God is daar groot genoeg voor, zou je zeggen. Keller gebruikt het beeld om duidelijk te maken: verzoening impliceert lijden.
‘Ja en nee. Keller maakt in dat voorbeeld niet duidelijk hoe straf een rol speelt en waarom Christus moet sterven. Als het daarover gaat valt hij onbekommerd terug op de puriteinse lijn: een goede rechter moet wel straffen. In de taal van de persoonlijke relatie komt hij er denk ik niet helemaal uit en dan valt hij terug op de juridische beelden. Dat is niet nodig. Of Keller daarin overtuigend is voor onze seculiere tijdgenoten is zeer de vraag.’
Je zegt: straf als het terugduwen van de ‘rebel’ in de orde van goedheid en schoonheid, is het beste model voor straf.
‘Nee, dat zou ik niet durven beweren. Ik ga niet verder dan: hoe helpt Anselmus ons verder? Maar ik vel geen oordeel of Anselmus’ concept ‘het beste’ is. Als het gaat om de vraag waarom Christus moest sterven, denk ik wel dat hij op dit specifieke punt veel aanreikt om verder te denken.’
Terug naar de vraag: Waarom zou God in zijn mateloze goedheid geen genoegen nemen met alleen vergeving? Waarom ook nog genoegdoening?
‘Omdat anders niet wordt hersteld wat kapot is gegaan. Kort gezegd: dan blijft God met een schepping zitten die niet aan zijn doel beantwoordt. En, je blijft er ook als mens mee zitten. De genoegdoening is er ook voor je eigen bestwil, want je kunt niet echt gelukkig zijn als je met een gebrek verder moet leven. Vergeving is waardevol, het is ongekend als je dat ten deel valt. Maar het blijft onaf. Daarom: vergeving én herstel.’
Daarmee blijven we ver uit de buurt van mistekeningen van een gekrenkte God, die zijn eer tekort gedaan voelt. Die karikatuur wordt gecorrigeerd. Sterker, ‘eer’ heeft in je boek een esthetische kant.
‘Zeker. Gods eer is de erkenning van zijn waardigheid. De genoegdoening is er ook op gericht om Gods waardigheid te herstellen, zodat hij wordt erkend in zijn liefde en heerlijkheid.’
Het ontmaskeren van karikaturen moet je plezier hebben gedaan.
‘Het is puur genieten, de ontdekking dat gerechtigheid met schoonheid te maken heeft. Een rechtsstaat is een mooie samenleving. Tijdens het slot van het schrijfproces heb ik een reis gemaakt naar Malawi. Op het eerste gezicht kom je daar onder de indruk van de eenvoud van de bevolking. Maar hoe langer ik nadacht over mijn ervaringen daar, hoe meer ik me opwond over de corruptie en de ongerechtigheid. Zo’n maatschappij is eigenlijk een schandvlek van de schepping.
In de twintig jaar dat ik met mijn proefschrift bezig was, zijn verscheidene aspecten van mijn studie regelmatig teruggekeerd in mijn preken: recht doen, tot je recht komen, anderen doen opbloeien, het belang van de rechtstaat. Ook: God een mooi leven aanbieden. Waarom zou je een mooi leven willen leiden? Ja, ook voor een goed gevoel misschien, maar toch vooral om God een leven aan te bieden waar Hij blij mee is. Een mooi leven, daar eer je God mee. Ik kwam er al eerder op door De vrijheid van de christenmens (1520) van Luther. Waarom leef je naar Gods geboden? Omdat je zo dankbaar bent voor Gods genade, dat je er helemaal voor hem wilt zijn. Door de studie van Anselmus is het antwoord verdiept: een rechtvaardig leven is een mooi leven, waar je Hem blij mee maakt.’
Hoe je het wendt of keert, de verzoeningsleer heeft ook een ‘grimmige’ kant. Daarbij gaat het over de beker van de toorn die tot op de bodem moet worden leeggedronken. Of over God die Christus tot zonde maakt….Je benoemt die aspecten zonder ze nader uit te werken. Terwijl dat toch thema’s zijn die zich aandienen op Goede Vrijdag. Het lijkt wel of je een heel ander register opentrekt.
‘Dat klopt ook. Anselmus hanteert inderdaad een ander register.’
Moet je als predikant die verschillende registers kunnen bedienen? Kun je zeggen: ik heb een voorkeur voor het ene en wat moeite dat andere register?
‘Als predikant moet je je trainen in het gebruik van verschillende registeren. Dat je zelf een voorkeur hebt, is begrijpelijk en niet verkeerd, maar je moet wel open blijven staan voor andere benaderingen. Het is voor mij nog een puzzel hoe je Anselmus bij dit denken van de Reformatie kunt brengen. Ik heb bewust genoemd dat die andere perspectieven er óók zijn, omdat het anders bijbels-theologisch eenzijdig is. Je kunt met Anselmus goed recht doen aan de Hebreeënbrief. Maar het is moeilijker zijn gedachtegangen te verbinden aan Jesaja 53 of het aspect dat Christus de vloek draagt, in de duisternis en Godverlatenheid op Golgotha.’
Dus dat is de disclaimer: je concentreert je op één aspect. Er zijn andere perspectieven, die zijn ook belangrijk, voor een totaalbegrip van het mysterie dat zich afspeelt op Golgotha. Uitgerekend die andere aspecten raken diep ons gevoels- en geloofsleven. En ze zijn paradoxaal genoeg ook het meest vatbaar voor karikaturen.
‘Inderdaad. Het is in dit verband interessant om te zien hoe er op mijn studie wordt gereageerd. Mijn generatiegenoten en jongere predikanten zeggen dat ze er met uit de voeten kunnen. Maar vooral voor de oudere generatie geldt dat minder. Ik merk dat zij echt een verschil ervaart met wat bijvoorbeeld de catechismus zegt. Dat heeft hiermee te maken. De catechismus spreekt over schuld die betaald moet worden, over de toorn van God die gestild moet worden…etc. Die elementen kom ik bij Anselmus in zijn boek over verzoening zo niet tegen.’
De termen roepen associaties op met de ruige, ongepolijste taal van het Oude Testament. Als het gaat om de toorn en de geraaktheid van God, lees Exodus 14, waarin Hij tegen Mozes uitvaart over het volk: ‘Laat ze de pest krijgen….’ Hoe verhoud je je tot dergelijke onstuimigheid? ‘Neutraliseer’ je die?
‘Ik merk dat ik worstel met zulke teksten. Maar ik zit niet op de lijn van degenen die zeggen dat dit menselijk spreken is over God - terwijl Hijzelf ánders is.’
Je karakter speelt een rol bij je theologisch bezigzijn.
‘Ja. Bij Kees ook’ (Homerisch gelach). Uiteindelijk zijn de teksten normatief. Maar zodra je er theologisch mee aan de slag gaat, is het onvermijdelijk dat er iets van jezelf in meekomt.’
Maar laten we het nog eens toespitsen: Kan God schade oplopen? Kunnen wij God beschadigen? Want die onstuimigheid ontstaat doordat iets van ons mensen doordringt in zijn diepste wezen….Kan dat eigenlijk wel, volgens jou?
‘Je kunt God niet kapot maken. God is onverwoestbaar. Tegelijk kun je Hem heel diep raken.
Maar – en dat herken ik zelf ook: ik kan diep door iets geraakt worden en toch, niet in essentie. Ik ben dan niet totaal van mijn stuk. Dat zit in mijn karakter, maar wordt ook gevoed door het geloof. God is in zijn wezen onbeschadigbaar.’
Wat is die woede dan? Een primaire reactie?
‘Nou… die kan heel goed uit de diepte van zijn wezen vandaan komen. Als je zo van volmaaktheid houdt als God, kun je ontzet zijn door het gedrag van mensen.’
En hoe theologiseer je over de lijn dat God in het lijden van zijn zoon de verzoening in zichzelf opneemt?
‘Elk theologisch concept dat afbreuk doet aan de eenheid van God is totaal niet Anselmiaans. Bij Anselmus vind je juist dat God en zijn Zoon sámen het probleem van de zonde oplossen. Dat blijft helemaal binnen de triniteit.’
Zeg je dat ook over de Heidelbergse Catechismus?
‘Zou ik moeten nakijken. Het zou me niet verbazen als ook de denkbeelden van de catechismus zijn vervormd tot karikaturen, op grond van latere ontwikkelingen. De gedachte dat God ‘zijn zoon voor de trein gooit’, kun je denk ik niet met de Heidelbergse Catechismus in de hand volhouden.’
Zoveel wordt wel duidelijk: Preken over de verzoening vraagt een precies spreken.
‘Ja, dat is voor mij de waarde van analytische theologie, zoals ik die leerde van Vincent Brümmer (1932-2021). Het gaat om conceptuele helderheid. Wat niet helder is, verliest zeggingskracht. Al heeft analytische theologie wel haar beperkingen. Het is een hulpmiddel, een instrumentarium. Ik merk dat ik de bronnen en andere theologie wel nodig heb.’
Het heeft ook wel iets wrangs. Je bent een heel leven bezig in de theologie en dan kom je in de buurt van wat het misschien zou kunnen zijn… Terwijl we het hebben over de kern van ons geloof, de verzoening. Preken is altijd een waagstuk, maar zéker op Goede Vrijdag. De kans bestaat dat je moet zeggen: het is wéér niet gelukt.
‘Iets daarvan herken ik. Niet dat het ‘niet gelukt’ is, maar wel dat je soms na afloop van een dienst denkt: ben ik er dicht genoeg bijgekomen?’
Vanuit het gevoel: ik schep met een vingerhoedje wat uit de branding?
‘Dat vooral. De prediking reken ik tot de kern van het predikantschap, al vind ik ook het werk in de gemeente belangrijk. Die twee zitten elkaar nogal eens in de weg. Ik heb gemerkt dat ik kan leven met onaffe preken, waarin ik niet helemaal mijn punt heb kunnen maken. Of waarin het abstracter bleef dan goed is voor de gemeenteleden; of misschien wat rommelig. Maar je blijft werken aan beter. Ik merk wel dat ik gegroeid ben in prediking. Het gebeurt nog zelden dat ik op woensdag denk: wat moet dit worden. Bij tal van teksten zie ik linkjes naar het thema van de verzoening. Er is een rijkdom aan bronnen waar ik op terug kan vallen.
Maar die overvloed én het feit dat het gaat om een veelomvattend mysterie doen me beseffen dat we de boodschap van Goede Vrijdag alleen maar in brokjes kunnen opdienen. Dus dan kan ik iets zeggen als: Vandaag behandel ik dit aspect van het grootse geheimenis. Op Golgotha is het Christus gelukt om God trouw te blijven, ook al onderging Hij helse pijnen. Hij heeft - namens ons - volgehouden, en zo maakte Hij iets goed wat ons als mensen nooit zou zijn gelukt. Door zo te preken, in lijn van Anselmus, duid ik één aspect van het geheim.’
Je komt dan het cognitieve te boven en wekt adoratie voor Christus. Heb je voorkeur voor zeven lijdenszondagen, waarin je wekelijks aspecten van het lijden en sterven van Jezus belicht, of liever de 40-dagentijd met alle concentratie op de Stille Week?
‘Liefst het eerste: zeven weken allerlei aspecten van de verzoening bepreken. Schuld, zonde, compensatie, herstel, etc. Het is lang, zeven weken, maar het is goed de diepte door te gaan.’
Kees van Ekris
Koos van Noppen
Bernard van Vreeswijk
Als 16-jarige las Bernard van Vreeswijk (1970, Zegveld) ‘De prediking der verzoening’, de bundel opstellen van G. Boer, die zijn vader hem gaf. Al was hij van jongsaf geboeid door de theologie, toch hield hij bij de keuze van zijn vakkenpakket het liefst alle opties open. Na de middelbare school volgde hij een jaar aan de Evangelische Hogeschool (‘Dat was vormend, al was het ook uitstel van de studiekeuze’). Het werd toch theologie. Tijdens zijn vicariaat, bij ds. Cock Blenk, in Delft, besefte hij het predikantschap toch uiteindelijk zijn roeping was.
In 2001 werd hij bevestigd in het ambt, in Sluipwijk. Acht jaar later verhuisde hij naar Hattem en sinds de zomer van 2021 is hij predikant in Scheveningen. Gedurende 12 jaar was hij lid van het bestuur van de jongerenorganisatie HGJB, waarvan 4 jaar voorzitter.