Tjerk de Reus (1971), literatuurcriticus en journalist, bereidt zich voor op het predikantschap. Een vraag om een keer te komen preken omdat er geen dominee beschikbaar was, en een periode als ouderling gaven de doorslag. Wat betekent roeping voor hem? ‘In de verkondiging zit een soort kracht die niet uit te leggen is.'
Waar is jouw interesse in theologie begonnen?
‘Als tiener vond ik het geloof iets ingewikkelds. Het raakte me wel, maar ik kon er niets mee. In mijn tijd bij de studentenvereniging CSFR – ik studeerde Nederlands in Leiden – veranderde dat, en was ik bezig met vragen als: geldt genade ook voor mij? Hoe verhoud ik me tot de wereld? Ik haalde in de Leidse universiteitsbibliotheek dikke boeken van schrijvers als C.H. Spurgeon en anderen. Later kwamen daar theologen als Miskotte en Kohlbrugge bij. Miskotte bracht voor mij in zijn beschrijving van literatuur en kunst een seculiere bevindelijke ervaring in beeld. Dat voedde mijn interesse in literatuur en theologie.’
Je bent sinds lange tijd verbonden aan De Nieuwe Koers als journalist. Welke ontmoetingen hebben jou een licht doen opgaan: theologie is misschien wel iets voor mij?
‘Mijn eerste interviews bij De Nieuwe Koers waren, meen ik, met Bram van de Beek, Bert de Leede en Cees Geluk. Bert de Leede had belangstelling voor de Duitse theoloog Hans Küng. Hij vroeg zich af: wat zegt deze theologische stem in de hedendaagse cultuur? Uit het interview met hem herinner ik me de uitdrukking ‘de cultuur doorzien tot op God’, zoiets. Ook voor mij is het een hartstocht geworden om raakpunten te vinden tussen het geloof en de wereld waarin we leven. Wat mij trof bij de ontmoeting met Bram van de Beek was dat hij het eigene van Jezus Christus zo nadrukkelijk naar voren brengt. Dat maakt hem juist weer kritisch op de cultuur. Hij ziet die als een beweging van God af. Die verschillende invalshoeken zijn voor mij coördinaten die elkaar nodig hebben om te peilen wat er aan de hand is.’
Verveling
‘Belangrijk voor mij was ook een interview met de filosoof Awee Prins, die ik in 2004 of 2005 gesproken heb. Hij zei dat verveling de grondstemming is van deze tijd. Dat vond ik onthullend. Verveling, dat is iets herkenbaars en ook iets dieps, zoals de ennui bij Sartre. Ik stelde aan Prins ook vragen die over het geloof gingen. Hij zei: ‘O, wil jij over geloof praten? Nou, luister: geloof is het enige werkelijke antwoord op die existentiële verveling. Consumentisme is dat niet; dat is alleen verhulling.’ Hij kon het zelf niet, geloven, maar hij gaf me een soort buitenperspectief. Dat leerde mij dat je die ervaring van verveling van mensen volstrekt serieus moet nemen. Het is ook een deel van jezelf. En het geloof in Christus heeft daar veel over te zeggen, maar dat moet je niet in een klinkklare formule willen vinden, alsof je die verveling dan even oplost.’
Kijk je als collega-theoloog anders naar theologie dan als journalist? Kun je daar een voorbeeld van geven?
‘Eerder schreef ik over cultuur met als invalshoek bijvoorbeeld een roman. Op de kansel spreek je vanuit de Bijbel, niet op grond van literatuur. Ik ben nu met een roman van Robert Anker bezig, getiteld Schuim. Daarin komen seculiere personages voor die verlangen naar een vorm van zegen en troost. Als journalist zou ik schrijven: de prediking moet dit serieus nemen! Maar nu sta ik voor de vraag: ja, maar hoe doe je dat dan? Ik sta dus sinds ik af en toe preek aan de andere kant, op een bepaalde manier.’
Je bent 2020 begonnen met theologie. Gaandeweg kwam het predikantschap in beeld. Hoe is dat gegaan?
‘Die gedachte had al weleens postgevat voor mijn theologiestudie. Ik ben eerst met een eenjarige master theologie in Groningen begonnen, om aan de theologie te proeven; het was niet de predikantsmaster. Op een gegeven moment vertrok de dominee van de PKN-gemeente in mijn dorp. De kerkenraad zei: Tjerk, jij studeert toch theologie, kun jij niet een keer een dienst invullen? Dat heb ik toen toegezegd. Ik wilde het graag een keer doen, kijken hoe dat was. En toen die dienst bezig was, ervoer ik dat het geweldig was, om dit te doen. Het is een bijzondere ervaring dat je het Woord van God openlegt en daar rechtstreeks over spreekt, tot de gemeente. Daar zit een soort kracht in die niet uit te leggen is. Ik denk dat ik toen op de weg naar het predikantschap terecht kwam, zonder mij dat zo rechtstreeks te realiseren. Achteraf was dit het point of no return. Gaandeweg begon ik mij meer te richten op het predikantschap, als de nieuwe werkelijkheid voor mij. Er is een groot predikantentekort in Friesland – dat is de reden dat ik sindsdien af en toe op de kansel sta. Maar ik voel me nog heel erg een beginner in preken.’
Zoektocht
Wat ervaar je als je preekt?
‘Preken is voor mij een zoektocht, naar hoe je de dingen verwoordt. Een essay schrijf je voor jezelf, maar in een preek probeer ik voelbaar te maken waar de Bijbeltekst het leven raakt. In een preek spreek je tot mensen. Tegelijkertijd is de Bijbel een geheimenis dat mij volstrekt te boven gaat. De preek is uiteindelijk geen toespraak, maar verkondiging. Die dimensies maken dat ik mij soms afvraag: wie ben ik dat ik hier sta? Dat bedoel ik niet clichéachtig vroom, maar meer als iets wat mij weleens in verwarring brengt: God is absoluut, gaat ons volstrekt te boven, en ik ben een mens die maar eventjes leeft. En verder: je wilt ook iets brengen dat verrast, dat aan het denken zet. De verhouding tussen al die aspecten, daar moet ik nog echt mijn weg in vinden.’
‘Pas heb ik gepreekt over Mattheüs 2. In een commentaar van Stanley Hauerwas wordt gesproken van ‘terror and escape’. Op de geboorte van Jezus volgt terreur en een vlucht. En een massaslachting van kinderen. Dat zijn heel schokkende zaken. Het is belangrijk om dat vervreemdende en explosieve te benoemen en tegelijkertijd iets te vinden dat ons meeneemt, dat uitnodigt om Jezus te volgen.’
Je bent de afgelopen jaren ook ouderling geweest. Hoe heb je dat ervaren?
‘Ja, dat is een andere krachtige factor geweest. Als ouderling deed ik veel bezoekwerk. Daar ontmoette ik een bepaalde goedheid in. Daardoor is er ook het besef ontstaan, of een intuïtie, dat dit is het eigenlijke voor mij. Wat die goedheid is? Hoe leg je dat uit… Je ontmoet mensen terwijl het Woord van God opengaat en ook iets doet. Je zit bij een gezin of bijvoorbeeld bij een alleenstaand, ouder iemand. Het gaat over de moeiten van het leven en dan komt er een Bijbeltekst ter sprake. Die drie factoren: de Bijbel, degene bij wie ik op bezoek ben en ikzelf: daarin zit een bijzonder samenspel. Bidden is in het pastoraat iets heel bijzonders. Ik hoorde pas van iemand die helemaal stuk zat, een priester kwam op bezoek, en die zei: nou, laten we dan eerst maar gaan bidden. Dat raakt mij. Daar gebeurt iets, waar geen woorden voor zijn. De ervaring van het echt goede, een genade die zich in je ziel afdrukt. Dat heeft met de aanwezigheid van Christus te maken.’
De liturgie is ook belangrijk voor jou. Je schreef niet voor niets een proefschrift over Ad den Besten.
‘Ja, de liturgie raakt mij als kerkganger het meest. Gisteren was ik bij een Choral Evensong in Leeuwarden en toen viel mij dat weer op. Dan wordt er gezongen: ‘God, haast u om mij te redden.’ Dat is taal die de bodem van de ziel blootlegt. Het is heel rechtstreeks. Ik besef dan dat ik een volstrekt hulpeloos mens ben, maar dat gebeurt op een manier die je tegelijk troost. De liturgie geeft je het besef dat God goed is, dat Hij je ziet, zoals je bent. ‘Bescherm ons tegen de gevaren en dreigingen van de nacht’, zongen we. Dat gaat over mij en mijn angsten, en over de toezegging dat er over mij gewaakt wordt ‘s nachts. Het is ontzettend bevrijdend om in zo’n liturgische viering opgetild te worden, je komt thuis in een bescheiden maar heel krachtig geloofsbesef.’
Piëtist
‘Ik ben een hartstochtelijk kerkganger’, zegt hij. ‘In de coronatijd ben ik ook regelmatig ergens achterin gaan zitten, terwijl verder iedereen thuiszat en alleen een groepje de uitzending deed. Ik heb die viering nodig, ik kan eenvoudigweg niet zonder. Dat ik dat niet kan missen, heeft te maken met de taal die er klinkt, die – als ik het even ouderwets mag zeggen – mijn ziel bevrijdt. Het is dus niet ‘slechts’ taal, het is Christus die je naam noemt. De kerk is voor mij zoiets als een heel diep welkom bij Hem. Daar raak ik niet over uitgedacht. En dat houdt ook het verlangen in dat Hij terugkomt. In hoe ik dat beleef, ben ik waarschijnlijk een echte piëtist.’
Een centraal woord in deze interviewserie is ‘roeping’. Wat betekent roeping op dit moment voor jou?
‘Met de vraag of ik me wel geroepen voel, heb ik het wel moeilijk gehad. Ik heb er gemakkelijk een heel verheven beeld bij, als een stem die je overduidelijk hoort klinken, of iets dergelijks. Maar zo gaat het in de regel niet. Ik zie wel vele factoren die mij op dit spoor hebben gebracht. Er klinken stemmen in mijn leven, die mij erheen roepen, die deze kant op sturen. Het is ook een besef, gegroeid over langere tijd, dat het goed is om dit te gaan doen. Je hoort in de diepere regionen van je ziel een ‘ja’ klinken, zoiets is het.’
‘Roeping is niet alleen iets innerlijks’, voegt hij er nog aan toe. ‘Het is ook extern, het komt van buitenaf tot je. Je wordt geroepen door de kerk. Dat is het cruciale. De kerk heeft heel hard mensen nodig die zieken bezoeken, preken en catechisatie geven. Iemand zei tegen me: uiteindelijk gaat een gemeente jou beroepen; dan ga je vanzelf zien wat je roeping inhoudt.’
Tekst: Nels Fahner
Meer interviews lezen? Inschrijven voor onze nieuwsbrief kan onderaan deze pagina.