Hoe spreek je overtuigd en tegelijk bescheiden over het christelijk geloof? Benno van den Toren, hoogleraar aan de PThU, schreef daar een veelomvattend boek over. Hij pleit voor een ‘holistische dialoog’ met mensen met andere overtuigingen. Pioniersplekken zijn daarvoor heel belangrijk. ‘Bij missionair-diaconaal centrum Het Pand in Groningen zag ik het christelijk geloof werkelijkheid worden.’
‘Open en onbevangen’ is de titel van een nieuw boek over christelijke apologetiek, dat handvatten biedt voor het geloofsgesprek in een multiculturele context. Benno van den Toren schreef het boek samen met zijn Maleisische vakgenoot Kang-San Tan, directeur van zendingsorganisatie BMS World Mission.
‘Kang-San Tan is een Maleisische Chinees’, vertelt Van den Toren vanuit zijn werkkamer aan de PThU in Groningen. Als ik hem spreek is hij net een paar dagen terug van een reis uit de Centraal-Afrikaanse Republiek, waar hij acht jaar lesgaf en even terug was voor een jubileum.
Hij vertelt dat zijn Aziatische collega met zijn ervaringen een ideale aanvulling vormde voor zijn eigen achtergrond. ‘Kang-San Tan is opgegroeid in Maleisië en woont nu in het Verenigd Koninkrijk. Hij kent de wereld van Aziatische religies goed. Zelf heb ik een aantal jaren in de Centraal-Afrikaanse Republiek gewerkt, waardoor ik beter op de hoogte ben van de wereld van traditionele Afrikaanse religies en de islam. En als Nederlander ken ik de geseculariseerde denkwereld van West-Europa goed. Ik wilde graag een boek met een zekere eenheid van visie schrijven, dus niet een bundeling van artikelen met verschillende invalshoeken. We hebben een deel van het boek samen in Kuala Lumpur geschreven.’
U spreekt aan het begin van het boek over de ‘westerse houdgreep’ waarin een groot deel van de christelijke apologetiek zich bevindt. Wat bedoelt u daar precies mee?
‘Apologetiek probeert traditioneel, sinds de Verlichting, universeel geldige redenen te vinden voor het geloof in God. In de traditionele apologetiek is dat vaak gericht op de vragen van bepaalde hoogopgeleide westerse mensen. Bestaat God? Heeft de Bijbel autoriteit? Kunnen wonderen gebeuren? Maar dergelijke vragen leven niet overal even sterk. Voor iemand met een traditioneel Afrikaanse achtergrond zijn ze bijvoorbeeld niet zo relevant. En ook in Europa zijn mensen niet gebaat bij een eng-rationele benadering. Die houdgreep is het idee dat apologetiek op een bepaalde manier moet gebeuren. Maar daarmee neem je de vragen die uit andere culturen opkomen niet serieus.’
Ook de Nederlandse context heeft een bepaalde eigenheid. ‘In Nederland is er de gedachte dat religie niets met waarheid te maken heeft. Waarheid, dat moet je ervaren, dat moet de Geest doen. Maar ondertussen hebben mensen ook gewoon gesprekken over wat waar is. Het is heel legitiem en belangrijk om het daarover te hebben. Imam Azzedine Karrat heeft ons boek ook gelezen. Zo wil ik wel in gesprek, zei hij.’
In het boek spreekt u over een ‘holistische dialoog’. Waarom is dat holistische aspect belangrijk?
‘Omdat het bespreken van abstracte vragen weinig met iemand doet. Wat zijn je waarden? Waar sta je emotioneel voor open? Wat zijn gevoeligheden in de gemeenschap waar je deel van uitmaakt? Dat zijn elementen van wat we een ‘belichaamde dialoog’ noemen. Het christendom gaat pas leven als het belichaamd wordt door mensen. Op die manier kun je een gesprek voeren dat relevant is, dat hout snijdt, dat verschil maakt.’
Ergens in het boek wordt de westerse moderniteit ‘een systematische christelijke ketterij’ genoemd, zoals een Aziatische auteur onze cultuur typeert. Wat is dat precies en waarom maakt dat het moeilijk om hier de waarde van het christendom te ervaren?
‘De moderniteit is op een bepaalde manier een vrucht van het christendom. Op heel veel punten is het een soort doorgeslagen vorm ervan. Het geloof leert dat elk individu waarde heeft. Dat slaat door naar individualisme. De schepping heeft een eigenstandige waarde, zo leert het christendom. Dat is in zekere zin een onttovering; de moderniteit borduurt daarop voort door te zeggen dat we God niet meer nodig hebben. Het christendom zegt dat de wereld een toekomst heeft. De moderniteit maakt daar een vooruitgangsgeloof zonder God van.’
Pygmeeën
Hij denkt even na. ‘Het is moeilijk om de waarde van het geloof te ervaren, omdat mensen inzichten hebben ontvangen uit het christendom, zonder te weten waar die vandaan komen. In de Centraal-Afrikaanse Republiek ben ik bezig geweest met het opstellen van een geloofsbelijdenis bij de pygmeeën. Bantoes behandelen hen traditioneel als slaven. ‘Voor God is iedereen gelijk’: dat staat in die geloofsbelijdenis. Het is een enorm bevrijdend inzicht voor hen. Maar dat is een inzicht dat je in het westen niet meer kunt delen, want dat inzicht is hier iets van het verleden. In het moderne denken is datgene wat nieuw is, altijd beter. Het christendom lijkt daarmee afgedaan te hebben. Daarom hebben we nieuwe uitdrukkingen van het christelijk geloof nodig.
Anders blijven we aanhaken bij de traditionele burgerij. Daarom zijn pioniersplekken bijvoorbeeld heel belangrijk.’ Hij zal later in dit gesprek vertellen over zijn eigen ervaringen bij pioniersplek Het Pand in Groningen.
Liturgie
‘Maar we moeten de moderniteit ook uitdagen’, zegt Van den Toren. ‘De moderniteit heeft een eigen liturgie. Als je op zaterdagmiddag door Hoog Catharijne loopt, dan ademt alles de boodschap: koop hier en je wordt gelukkig. Daarover schreef Herman Paul al in zijn boek ‘Shoppen in advent’. Daar zit een enorme economisch macht van bedrijven achter. Je moet dus vormen vinden die uitdrukken dat het goede leven op andere manieren te vinden is. De liturgie van een uurtje op zondagochtend is kwetsbaar als je die vergelijkt met de reclames die ertegenover staan en die een consumentistisch wereldbeeld promoten. Het is zo evident niet waar, en toch is dat verhaal erg krachtig.’
We naderen het Paasfeest, op het moment van dit gesprek. Op welke manieren bieden christelijke feesten missionaire kansen?
‘Het onvoorstelbare nieuws dat de dood is overwonnen, is zeer relevant. Alle religies, ook de seculiere, hebben een idee over wat de grond is waarop je gelooft. Wat is je bron? In de islam is dat de Koran. In het hindoeïsme is dat de individuele religieuze ervaring. Het moderne christendom zegt ook dat we God kennen door de religieuze ervaring, om met Schleiermacher te spreken. Maar dat is een heel moeilijk uitgangspunt, want de soefi’s en de Indiase mystici zoeken naar een transcendente ervaring op een manier waarbij christenen pover afsteken. Het christelijk geloof vindt zijn grond ergens anders, namelijk doordat God zich bekend maakt in de geschiedenis en zijn Zoon heeft gestuurd. Hij is Heer. Door de opstanding is er toekomst. Dat geeft christenen moed. Je kunt niet om de opstanding heen. Het gaat om God die handelt in de geschiedenis en die toekomst geeft.’
Nieuw
Het postmodernisme is in zekere zin te vergelijken met de multireligieuze context van het Nieuwe Testament, denkt Van den Toren. ‘We doen alsof het multireligieuze wereldbeeld nieuw is, maar in het Nieuwe Testament stond elke religie ook op hetzelfde niveau. Met uitzondering van de Romeinse keizerverering, vanwege de macht van die staatsgodsdienst. Christenen geloofden iets heel anders, want de apostelen hadden de opgestane Heer gezien. ‘Door zijn opstanding bent u wedergeboren tot een levende hoop’, zo begint staat het in 1 Petrus 1. Dat daagt elke religie uit. Als je de opgestane Heer ontmoet hebt, is er een wereld geopend die al die andere werelden overtreft.’
Het is belangrijk dat christenen die waarheidsclaim niet uit de weg gaan. ‘Pluraliteit heeft als gevaar dat één van de religies uiteindelijk gewoonweg de meeste macht heeft. In een seculiere context betekent dat: prima als je in al die dorpjes je eigen tempel hebt, maar stel geen vragen bij het belang van het heersende kapitalistische denken. De notie van ‘afgoderij’ is een goede sleutel om in gesprek te gaan over dergelijke factoren en het geloof dat wij daaraan hechten.’
In het boek gaat het ook over het geloofsgesprek met ‘ongebonden spirituelen’. Een van de auteurs die u aanhaalt, David Clark, begint het gesprek met zulke tijdgenoten graag met de vraag ‘zou je me iets over je spirituele reis willen vertellen’?’
‘Ja, inderdaad. Zelf heb ik best veel contact gehad met mensen die in die richting denken. Er zijn overeenkomsten met het christelijk geloof, maar ook verschillen. Ik zie bijvoorbeeld een risico in de manier waarop wij het begrip ‘pelgrim’ gebruiken, alsof je daarbij nooit aankomt op je bestemming. Clark vraagt daarom ook nadrukkelijk naar iemands spirituele reis ‘tot nu toe’. Ik hoop in gesprekken altijd op de ruimte om het perspectief om te draaien, dus dat wij niet alleen zoeken, maar dat God ons zoekt en dat wij gevonden zijn. ‘Zingeving’ vind ik ook een heel vervelend woord. Het christelijk geloof zegt dat de zin gegeven is. Die zoektocht naar zingeving zie ik als typisch iets voor de Westerse upper-middle-class.’
Kinderen doen mee aan de sport- en spelweek van Het Pand in Groningen. Foto: IZB
Redding
Hij begint te vertellen over de tijd dat hij in Groningen betrokken was bij pioniersplek Het Pand, een missionair-diaconaal centrum. ‘De gezinnen in die wijk zijn niet bezig met zingeving. Zij zijn bezig met overleven. Ik bedoel maar: er zijn altijd aanknopingspunten, in elk gesprek, maar er zit ook altijd een kritisch moment in het gesprek met zinzoekers. De Alpha-cursus begon met de vraag: huisje-boompje-beestje, is dat alles? Dat werkte goed in de context in Londen waar die cursus ontwikkeld is, maar dat is niet ieders vraag.’
Veel moderne zinzoekers wijzen elk geloofssysteem af en zijn gericht op het vinden van balans als individu. Van den Toren: ‘Dan krijg je een religie die zelfprojectie is. Psychologie en religie liggen dan dicht bij elkaar. Mensen vinden dat zelf vaak helemaal niet problematisch. Ik maak ook een religie voor mezelf, wordt er dan weleens gezegd. Dat is een religie die jou kan helpen om een zekere balans te vinden. Maar je redden van jezelf, dat kan die spiritualiteit niet. En de wereld redden ook niet. Zo’n religie belooft geen redding, en voor zover die dat wel belooft, moet die daarop bevraagd worden. In een geloofsgemeenschap ontdek je dat je vastzit aan jezelf. Het christendom leert dat we ook van onszelf verlost moeten worden.’
In Groningen was u, zoals u al zei, negen jaar betrokken bij het missionair project Het Pand. Waar raakt die praktijkervaring aan dit boek?
‘Ik zie daar hoe het geloof waarheid wordt, doordat mensen gaandeweg vertrouwd raken met een manier van leven. In Het Pand is er een gemeenschap waar mensen die geen christen zijn, zich heel welkom voelen. Het is duidelijk dat het een christelijke gemeenschap is. Als we gaan bidden, wordt erbij gezegd ‘als je wilt, mag je meebidden’. Dat schept ruimte om het ook niet te doen. Mensen die zich geen christen noemen, kunnen wel gebedspunten doorgeven. En op een gegeven moment gaan ze zelf bidden. Dat is soms een proces van jaren. Op een dag gaan hun ogen dicht bij het gebed.’
Dat onderstreept het belang van religieuze praktijken, zegt hij. Maar dat is niet alles. ‘In de theologie wordt vaak gezegd dat religieuze praktijken wezenlijk zijn, en dat is ook zo. Maar het heeft ook te maken met de erkenning dat er een God is die zich in Jezus heeft laten kennen. Je moet alle intellectuele vragen die daarbij komen kijken, serieus nemen. Alleen de religieuze ervaring is niet de ultieme grond van het geloof in Jezus. Het kan zijn dat iemand dan bijvoorbeeld zegt: toen ik op een bootje bij de Vinkeveense Plassen lag en een joint rookte, toen had ik een religieuze ervaring. Dan moet je uitleggen waarom Jezus toch wat anders is.’
Christenen moeten bekwame duiders zijn van de cultuur, schrijft u. Hoe kan een predikant dat doen vanaf de kansel?
‘Wij oefen dat bij de theologische opleiding door studenten papers te laten schrijven over bijvoorbeeld de film Barbie of over faalangst. Die fenomenen proberen ze theologisch te duiden. Zo leer je de ruimte kennen om ergens bij aan te sluiten, maar ook om dingen te ontmaskeren, zoals bijvoorbeeld Tim Keller doet.’
Culturele uitingen geven ook altijd een beeld van wat het betekent om mens te zijn, zegt hij. ‘Het is heel goed om daarover met tijdgenoten door te spreken. Toen wij in Oxford woonden, hadden we via de school van onze kinderen contact met andere Nederlandse ouders. We volgden toen een leesclub met Nederlandse en Vlaamse romans. Dat was heel leuk, om daarover door te praten.’
Uw boek presenteert een nieuw model van apologetiek. Wat is de kern daarvan, heeft dat met dat woord ‘holistisch’ te maken?
‘Het gebruik van het woord ‘model’ kan misverstanden oproepen. Dat suggereert dat we een vaste methode ontwikkelen, maar dat is niet wat we doen. Wij zeggen: wees heel gevoelig voor de situatie waarin iemand zit als je het geloofsgesprek voert. Bekijk waar je gesprekspartner vandaan komt. Welke vragen, ervaringen, idealen heeft iemand? Uit welke gemeenschap komt hij of zij? Je moet mensen binnen nodigen in een christelijke voorstellingswereld.’
Hij vervolgt: ‘Ik sprak weleens iemand die zei: als ik God kan zien, dan kan ik in Hem geloven. Maar wij kunnen God niet zien. Je kunt ook zeggen: ik wil bewijs zien voor Gods bestaan. Maar het bewijs voor iets heeft altijd een bepaald karakter. Wat is het bewijs van de liefde van God? Dat is Christus. Ik wil maar zeggen: je moet mensen binnen nodigen in een nieuwe wereld. Als je het christendom probeert uit te leggen in termen van het boeddhisme, dan gaat het bij voorbaat mis.’
In het boek noteert u ook dat het atheïsme en agnosticisme wereldwijd juist afneemt. Ik vraag me af: zijn we daar in Nederland niet te veel door geïntimideerd?
‘Ik denk het wel. Kijk, statistische gegevens zeggen niet altijd zo veel over waarheid, omdat sommige zaken niet goed meetbaar zijn. Iran geldt als een islamitisch land, maar het zou best kunnen dat in Iran 40% van de bevolking niet in God gelooft. Maar dat zullen ze niet hardop zeggen. Maar het idee dat de toekomst seculier is, gaat niet op. Wereldwijd is religie sterk aanwezig en ook het christelijk geloof. Maar het christelijk geloof heeft een heel eigen positie tussen religie en atheïsme in. Ik ben wat dat betreft beïnvloed door Berkhof, die zegt: het christendom geeft de materiële wereld een zekere autonomie.’
In het boek doet u een suggestie waarom het moeilijk is voor westerse mensen om de meerwaarde van het christelijk geloof te zien. ‘Het levert een uitdaging op wanneer we de goddelijke Gever aanbevelen in situaties waarin mensen al van een aantal van de gaven hebben genoten, zoals de waarde van het individu, mensenrechten en de hoop op een betere toekomst’.
‘Dat is inderdaad het probleem van het westen, voor een deel. In Nederland moeten christenen proberen om nieuwe woorden te geven aan het bijzondere van hun geloof. Dat is ook een uitdaging van pioniersplekken. Die beschrijven hun waarde vaak aan de hand van wat ze geven aan de mensen. ‘Deze pioniersplek is een fijne plek waar ik me thuis voel’, wordt er dan gezegd. Daarvoor is het christelijk geloof inderdaad van belang, voor die gemeenschapszin. Maar het belangrijkste is dat we God kunnen leren kennen, dat we Jezus kennen.’
Wat dat betreft voelt hij mee met de titel van een recent boek dat onder redactie van Sake Stoppels en Jan Martijn Abrahamse verscheen, zegt Van den Toren. ‘Dat boek heet ‘Zoeken naar de dingen die boven zijn’. Die titel bevraagt een tendens die je ook bij pioniersplekken ziet. Het is heel terecht dat er meer aandacht is voor het heil in het gewone, het intermenselijke. Maar we moeten niet vergeten dat die aspecten wel een heel eigen dimensie krijgen doordat we Christus daarin zien en de relatie met God daarin beleven.’
Interview: Nels Fahner
Benno van den Toren en Kang-San Tan, Open en onbevangen. Geloofsverantwoording in interreligieuze ontmoetingen. Uitg. KokBoekencentrum Utrecht, € 34,95
Meer interviews lezen? Inschrijven voor onze nieuwsbrief kan onderaan deze pagina.