Zoek

Het is een opluchting om het over Jezus te kunnen hebben

Het is een opluchting om het over Jezus te kunnen hebben
Interview met Theo Doornebal

Met Theo Doornebal, predikant in Lisse, spreken we in deze Company of Preachers over de vraag wat je als predikant graag wilt dat je gemeenteleden leren van jouw preken. Welke theologen hebben hem gevormd? Hoe werkt dat door in de manier waarop hij preekt? ‘Ik wil blijven zoeken naar een vorm die dienstbaar is aan de hoorder.’

6 mei 2024

Theo DoornebalIn het park voor het huis van de familie Doornebal bloeien de voorjaarsbloemen als we hem opzoeken voor dit interview. Theo is sinds mei 2023 predikant van de Protestantse Gemeente Lisse, midden in de Bollenstreek. Zijn vrouw Annet werkt in het nabijgelegen Hillegom als verpleegkundige. Lisse is zijn tweede gemeente, hij begon in 2010 als predikant in het Gelderse Herveld.

Je bent nu bijna een jaar in Lisse aan het werk. Wat is het eigene van deze plek?

‘Dat is nu nog niet zo goed te zeggen. Hiervoor ben ik bijna 12,5 jaar in Herveld, in Gelderland, predikant geweest. Daar kijk ik met veel plezier op terug. Het was een warme, vriendelijke gemeente. Toen ik daar kwam, probeerden we opnieuw te ontdekken wat het betekent dat je naar Jezus moet kijken om te zien wie God is. Die kern van het evangelie moesten we opnieuw inoefenen.’

Frambozen

Hij vertelt over de gesprekken met een gemeentelid, die duidelijk maken wat dat betekent: dat je naar Jezus moet kijken om te zien wie God is. ‘Ik ontmoette een man die 30 jaar lang de weg naar God kwijt was, na het verlies van twee kinderen. Hij had longkanker en zou daaraan overlijden. Ik trok twee maanden met hem op. In de gesprekken vroeg ik: waar zie of herken jij iets van God? Hij was een echte Betuwnaar: geen man van veel woorden, iemand die van de natuur hield. Bij God denk ik aan mijn frambozen, vertelde hij. Hij was een fervent frambozenteler. Daarnaast dacht hij bij God aan ‘de grote baas daarboven die alles bestuurt’. Met dat godsbeeld was hij onderuitgegaan toen hij twee van zijn kinderen verloor. Op een dag heb ik een stap gezet die ik heel spannend vond. Ik vroeg: vind je het goed dat we je gedachten over God even aan de kant zetten en samen proberen te ontdekken wat het betekent dat als je wilt weten wie God is, je aan Jezus moet denken?’

Theo vertelt hoe er ruimte ontstond om daarover in gesprek te gaan. ‘Deze man had een van zijn kinderen alleen moeten begraven, terwijl zijn vrouw in het kraambed lag. Het was rond kerst. We spraken over het teken waaraan de herders het kind herkenden: een kind, in doeken gewikkeld, liggend in een kribbe. En hoe die doeken aan het eind van evangelie weer terugkomen als dit kind in doeken gewikkeld wordt, omdat het zichzelf voor ons gegeven heeft tot in de dood.’

Juist door zo naar Jezus te kijken, drong het opnieuw tot ons door hoe God zich op leven en dood met ons verbonden heeft. ‘Het brak iets open. Hoe, dat blijft een geheim. Na de kerst vroeg hij waar ik het in de kerk over gehad had. Over de wijzen uit het Oosten, zei ik. We hadden het samen over de geschenken die die wijzen meebrachten. En dat je dit kind niet alleen goud en wierook kunt geven, maar ook de mirre van het verdriet en de rouw. Het brak iets open bij hem, dat hij zo bij God aan Jezus kon denken.’

Zegentekst

Toen het overlijden dichterbij kwam, sprak Theo met de vrouw van de man over hoe ze hem in zijn laatste momenten zou kunnen bijstaan. ‘Ik zei: ik kan me voorstellen dat je op dat moment de woorden voorbij bent. Als je wilt, kun je de zegen uitspreken. Wil je dat ik die voor je opschrijf? Dat wilde zij wel. Uiteindelijk overleed hij met de zegen in zijn hand. En zo is hij begraven.’

‘Die weg vind ik typerend voor wat er kan gebeuren als je ontdekt dat je bij God aan Jezus mag denken’, zegt hij. ‘Ik heb op verschillende momenten gemerkt wat een opluchting het is om zo vanuit de ontmoeting met Christus te denken. Dat zet je denken en beleven heilzaam op zijn kop. Het opent een ander perspectief, niet alleen op God, maar ook op jezelf, de ander en de wereld.’

In de periode in Herveld werd ook het gezin Doornebal zelf tweemaal getroffen door een groot verlies. Hun dochtertje Deborah overleed tijdens de zwangerschap. Hun zoontje Jesse overleed aan de gevolgen van een hersenvliesontsteking.

Ter voorbereiding op dit interview luisterden we een preek van jou over Markus 9:14-29. Daar gaat het over een vader met een kind dat ziek is en dat door de discipelen niet genezen wordt. Ik dacht: wat bijzonder dat Theo hierover kan preken.

‘Ik vond het ook spannend om te doen. Het is zo aangrijpend, die onmacht van de leerlingen van Jezus. En Jezus die afdaalt van de berg en aankomt in dat dal daarbeneden. Dat is zo’n veelzeggende beweging: dat afdalen uit de gloria naar het kyrië. Over het kind wordt gezegd: het werd als een dode. Ik denk dat veel mensen dat relativerend lezen. Maar het evangelie neemt de dood juist serieus. Het gaat echt door de dood heen, net als bij het dochtertje van Jaïrus. Daarom is het ook zo ontroerend dat Jezus dat verstilde kind de hand reikt. Dat is vereenzelviging. Hij wordt één met hem in zijn dood, opdat het kind één wordt met Hem in zijn leven. Er staat niet voor niets dat Jezus het kind ‘opwekt’ en dat het ‘opstaat’, zoals Hijzelf met Pasen opgewekt wordt en opstaat. Dat de radicaliteit van de dood zo serieus genomen wordt, dat troost mij. Want wat moet je met ‘Hij is in de hemel’? Doet dat iets af van het verdriet dat hij niet hier is? Dan daal je niet af, laat staan dat je een hand reikt en één wordt.

In de preek breng je het verhaal van je eigen gezin niet in.

‘Nee. Dat heb ik bewust niet gedaan. Ik loop er niet voor weg dat het verlies van Deborah en Jesse bij ons en ons leven hoort. Mijn woorden zullen daardoor ook gekleurd zijn. Als iemand erover wil praten, kan dat, maar op de kansel staat het verhaal van Christus centraal.’

Als er verdriet is, is het extra belangrijk dat er goede theologie is. ‘Kort voor het overlijden van Jesse, toen duidelijk werd dat de artsen niets meer voor hem konden doen, hoorden we van mensen die zeiden: blijf bidden, want zolang er leven is, is er hoop. Dat doet pijn. Ik dacht: zo blijf je op een afstand en deel je niet in de onmacht en in de pijn van het verlies. Maar de beweging van het evangelie is dat Jezus afdaalt, het dal in. En waarom zou je stoppen met bidden als de dood tussenbeide komt? Krijgt de dood dan opeens wel het laatste woord? En is er ook dan niet alle reden om tot God te roepen?’

Hoe houd jij het spiritueel en geestelijk vol in een seculier klimaat?

‘Het is belangrijk dat je een paar mensen in je omgeving hebt met wie je kunt delen hoe je de dingen beleeft. Een goede vriend, een goede collega. Die heb ik gelukkig. Veel fundamenteler is het besef dat je leeft van de daden van God. Het hangt niet van ons af. Dan gaat het er niet om of iets lukt of dat je succesvol bent. De enige vraag is of je trouw geweest bent. Bovendien vraag ik me af: wat is het alternatief? Ik kan en wil meestal niet anders dan predikant zijn.’

Hij denkt even na. ‘Natuurlijk is het een vraag of ik het volhoud. Ik denk weleens: wie garandeert dat ik op mijn zeventigste nog geloof? Dat is en blijft iets wat alleen van de andere kant in je wakker geroepen wordt. Juist daarom is er alle ruimte om je diep te laten raken en je te laten verrassen door vreugde. Dat heeft alles te maken met de overmacht van het evangelie. Dat is een woord van Pasen. Dat zijn woorden die ruimte bieden voor pijn maar ook hoop bieden die daarbovenuit stijgt. Ondersteboven vallen is heel pijnlijk, maar niet het einde.’

Hoe voer jij het gesprek met tijdgenoten die helemaal vastzitten in een levensovertuiging die draait om individualisme en eigen keuzes?

‘Ik raakte pas in gesprek met twee dertigers. In dat gesprek merkte ik dat hun omgaan met geloof en kerk sterk gestuurd werd door de behoefte van dat moment. De vraag of en waar zij naar de kerk gingen, werd vooral bepaald door het aanbod van bijzondere diensten in de omgeving. We spraken over geloven als het volgen van Jezus. Het was veertigdagentijd. Ik vroeg: wat denk je, zou het volgen van Jezus aansluiten bij de behoefte van Petrus? Als Jezus zegt dat hij gaat lijden, dan zet hij hem de voet dwars. Er moet dus iets anders onder liggen, iets als liefde, trouw, gehoorzaamheid…

En vriendschap …

‘Gaandeweg werd er veel helderder. Hij zei: ik zie dit patroon ook in mijn leven. Hij vertelde over een opleiding die hij niet afmaakte en allerlei wisselingen op zijn werk. Hij zei: ik vind geen centrum, geen toewijding; ik draai om mijn eigen as. Er is mij altijd gevraagd wat ik zelf wil, maar waar kan ik mij op oriënteren als alles om mij draait? Ik denk dat veel mensen op die manier in cirkels ronddraaien.’

Je spreekt met passie over de verkondiging. Je hebt hiervoor onlangs een training gevolgd bij communicatiedeskundige Jan Sonneveld. Wat maakte dat je dat wilde gaan doen?

‘Ik vind verkondiging belangrijk. Dan leg je de lat hoog. Bij mij speelde ook perfectionisme mee. Ik kan soms te dicht bij mijn schrijftaal blijven. Of zo geconcentreerd als een maggiblokje schrijven. Maar niet het vele is goed, maar het goede is veel. Ergens in het preekproces moet ik me beperken. Wat ik heel sterk vond aan de training bij Jan, is dat hij vanuit je eigenheid met je meedenkt en aansluit bij waar je theologisch en retorisch zit. Soms gaf hij heel simpele adviezen: maak je zinnen korter; gebruik minder bijvoeglijke naamwoorden. Hier in Lisse zoek ik naar ruimte om dingen anders te doen, zonder een geschiedenis te hebben. Moet het allemaal uitgeschreven worden of kunnen sommige dingen ter plekke geformuleerd worden? Dat vind ik heel spannend. Ik wil ook graag door de tekst heen kruipen.’

Welke tips heb je voor anderen?

‘Het heeft me uitgenodigd om kritisch te kijken naar hoe ik preken schrijf. Ik wil blijven zoeken naar een vorm die dienstbaar is aan de hoorder. Tegelijk blijf je als prediker een gids die de hoorders meeneemt in het verhaal. We hebben drie gesprekken gehad; het was heel kleinschalig. Het aardige is juist dat je het niet kunt veralgemeniseren. Ik zou zeggen: gun jezelf dat iemand met expertise op dat vlak met je meekijkt; je kunt er veel winst mee behalen.’

Wat wil je graag dat jouw gemeente leert door jouw preken heen?

‘In Herveld las ik met een groepje uit het boek Gemeenschapsleven van Dietrich Bonhoeffer. Hij voert een pleidooi voor de doorgaande lezing van de Bijbel, de lectio continua. Bonhoeffer schrijft dan: “Die dwingt ieder, die horen wil, daarheen te gaan en zich daar te laten vinden waar God tot heil van mensen eens en voorgoed gehandeld heeft.” Dat vind ik heel belangrijk voor de verkondiging. Dat er niet zozeer een Bijbelwoord jouw leven binnengedragen wordt, maar dat jij als hoorder meegenomen wordt in de wereld van de Bijbel, zodat er vandaaruit een perspectief opengaat op God, de ander, jezelf en de wereld. Bonhoeffer vervolgt dan buitengewoon veelzeggend: “Wij worden uit ons eigen bestaan getild en geplaatst middenin de heilige geschiedenis van God op aarde.”’

Passief

Hij leest nog een citaat voor van Bonhoeffer. ‘Wat wij ons leven, onze noden, onze schuld noemen, is immers nog lang de werkelijkheid niet. Daar, in de Bijbel, staat ons leven, onze schuld en onze redding. Alleen uit de Schrift leren we onze eigen geschiedenis kennen.’

Theo: ‘Dat excentrische, dat het niet om ons gaat, maar dat je leven buiten jezelf ligt, dat gaat zó tegen onze cultuur in. Dat geldt trouwens ook voor de kerk. Alles wordt teruggebracht tot de vraag: wat beleef ik eraan? Wat kan ik ermee? Of: wat moet ik doen? Terwijl het daar helemaal niet om draait. De theoloog Ingolf Dalferth zegt: wij zijn geen schepper, maar schepsel. De diepste laag van ons bestaan is een passieve laag: dat we schepsel, kind van God, mede-erfgenaam van Christus enz. zijn, dat danken we niet aan wat wij doen, maar wat voor ons gedaan is. Het overkomt ons als geschenk.’

Dat geeft ruimte, wil hij maar zeggen. ‘Ruimte om onszelf en onze inspanning te relativeren. Maar ik heb het idee dat die ademruimte uit de kerk wordt geperst. Bijvoorbeeld als iemand  beweert dat Christus geen handen heeft dan de onze. Overschat jezelf niet zo enorm, denk ik dan. Wij rommelen maar wat aan, zoals een kind dat mee mag doen met zijn schepje in de tuin. Het zet geen zoden aan dijk. Soms maakt het het nog erger. Maar zijn vader ziet het en geniet ervan. Dat is genoeg.’

Interview: Teun de Ridder en Nels Fahner

Documenten