Zoek

Wonderen die niet in de krant komen

Wonderen die niet in de krant komen
Interview met Rik Mager

Sinds kort versterkt Rik Mager (43) als missionair predikant het team van IZB-Toerusting. Vanaf 2017 woonde en werkte hij samen met zijn vrouw Caroline in Rwanda, waar zij waren uitgezonden door de GZB. Een gesprek over kerkzijn in een dictatuur, over de veerkracht van mensen en over hoe er een omslagpunt kan komen in een gewone kerkelijke gemeente in Nederland.

18 juli 2024

Ik spreek Rik Mager op het kantoor van de IZB in het centrum van Amersfoort. Hij vertelt met liefde over zijn tijd in Cyangugu, een stad in het uiterste zuidwesten op de grens van Rwanda en Congo, aan het Kivumeer. Het klimaat, eten van onbewerkte groenten, en een tijdsbesef dat uitnodigt tot verdieping en contemplatie, dat zijn zaken waar hij is van gaan houden in de afgelopen zeven jaar in Rwanda.

De GZB, de zendingsorganisatie die hem en zijn vrouw uitzond, werkte daar onder de verantwoordelijkheid van de Anglicaanse kerk. ‘Officieel ben ik anglicaans priester’, vertelt hij. ‘eerst ben ik als diaken gewijd, daarna als priester.’ In Cyangugu leidde hij een theologische school voor pastors, evangelisten, kerkplanters en jeugdleiders. Daarvoor was hij zeven jaar gemeentepredikant in Zevenhoven en Woerdense Verlaat.

‘De kerk in Rwanda heeft mij geleerd hoe je als kerk volhardend en trouw moet blijven, ook als omstandigheden tegenzitten’ zo schreef je in een stukje waarin je jezelf voorstelde. Kun je daar een voorbeeld van geven?

‘Laat ik een heel specifiek voorbeeld geven. In 2018 werden in Rwanda binnen een maand meer dan 6.000 kerken gesloten. Als reden gaf de overheid dat veel gebouwen in slechte staat waren en dat veel voorgangers geen opleiding hadden. Maar de achtergrond was politiek: de regering wilde controle houden over de kerk. Dat werd natuurlijk niet hardop gezegd, ook niet door de Anglicaanse aartsbisschop. Wat ook meespeelde was dat de pinksterkerken sterk aanwezig zijn in Rwanda. De voorgangers in die kerken hebben vaak geen theologische opleiding. Bij de overheid leeft een zekere angst voor de profetische stem van deze kerken. We moeten niet hebben dat kerkleiders zich tegen ons keren, was de onuitgesproken gedachte.’

Wat er gebeurde had wel iets van een rivier: als je een dam opwerpt, dan stijgt het water, vertelt hij. ‘Het water gaat rechtsom, linksom, of zelfs over de berg heen. Heel veel kerken zamelden snel geld in om weer open te kunnen. Via fundraising hadden ze snel de zes- tot achtduizend euro bij elkaar om aan de eisen van de overheid te voldoen: een watertank bij de kerk, een toiletgebouw, een bliksemafleider. Soms kostte dat duizenden euro’s, maar het geld kwam wel. De les voor Nederlandse kerken is dat soms de verleiding groot is om het hoofd in de schoot te leggen. Maar de Rwandezen lieten zich daardoor niet ontmoedigen. Ze zijn gewend aan weerstand, aan tegenstand.’

Je hebt je daar beziggehouden met de theologische training van kerkleiders. Hoe beïnvloedt daar de cultuur de manier waarop mensen naar de Bijbel kijken?

‘Mijn ervaring is dat de Bijbel voor veel Rwandezen een gesloten boek is. Rwanda is een van de minst belezen landen in de wereld. Je ziet vrijwel geen kranten. Een boek is iets vreemds en de omgang met de Bijbel deed me denken aan biblicisme. De Bijbel wordt dan een soort amulet. Mensen weten er weinig over, behalve wat kernteksten over bijvoorbeeld alcoholgebruik. Maar over de grote lijn hebben velen geen idee. Eén van mijn missies was om de Bijbel wat dat betreft een beetje te ‘ontheiligen’, te laten zien dat het over het geleefde leven gaat. Abraham overleeft ook met zijn beesten en heeft te maken met een tekort aan water. Op die manier is heel veel herkenbaar.’

Rwandezen hebben een ander tijdsbesef dan westerlingen, vertelt hij. ‘Zij hebben niet zo’n sterke scheiding tussen ‘dit is nu’ en ‘dat was toen’. ‘Story’ en ‘history’ zijn meer een eenheid. Dat heeft mij ook beïnvloed. Het verhaal van God met mensen proberen we te verankeren in de geschiedenis, maar het is een boodschap voor het hier en nu. Wij zien Adam als een soort individu, maar zijn naam betekent: de mens. Je kunt je eigen naam daarin schrijven. Het is dus: Rik, waar ben je? Wat Adam doet in Genesis 3 en nu is eigenlijk één moment. Dat is moeilijk te verwoorden, maar of het nu historisch is of niet-historisch, is in die zin niet zo relevant. Ik bedoel: hier in het westen houden we ons wat dat betreft soms bezig met een probleem dat misschien niet zo’n probleem is.’

Dat landde in Rwanda beter dan in Woerdense Verlaat, waar hij eerst predikant was, vertelt Rik. ‘Bij de catechisatie in Woerdense Verlaat ging bij jongeren wel een rood lampje brandden als ik zoiets zei. Wacht eens even, zeiden ze dan, dit is toch wél relevant? Dat sluit aan bij hun werkelijkheidsbeleving.’

IZB - Rik Mager-6

In Rwanda werkte je vrouw Caroline aan de opbouw van gemeenschappen. Kun je daar iets meer over vertellen?

‘We waren betrokken bij 45 gemeenten, die sterk verbonden zijn aan hun gemeenschap. In Cyangugu is nogal wat ondervoeding. Twee keer per week werd er rijst en vis uitgedeeld, in combinatie met een training over zelfredzaamheid. Door het eten werden mensen gestimuleerd om te komen. Ondervoeding heeft als gevolg dat je hersenen minder goed werken, je verliest creativiteit. Bij die zelfredzaamheid moet je bijvoorbeeld denken aan de aanleg van kleine moestuintjes, ‘kitchen gardens’. Sommige mensen kwamen gewoon voor het eten, en kwamen niet meer toen het uitdelen van rijst en vis stopte. Anderen lukte het om gezamenlijk iets op poten te zetten. Op een eiland ontstond bijvoorbeeld een spaargroep. Er is toen een boot gebouwd die verhuurd kon worden en waarmee ze zichzelf konden onderhouden. Anderen startten een bijenhouderij. Die ondernemende kant is overigens ook een van de belangrijkste vakken op de theologische school. Boekhouding, ondernemerschap, kennis van landbouw en van het menselijk lichaam, dat hoort er allemaal bij.’

In Cyangugu wordt de kerk voornamelijk door jongeren gerund. De vorming van tieners en twintigers is ook voor de IZB in Nederland een belangrijk thema. Wat kunnen we daarin van de Rwandezen leren?

‘Wij zeggen vaak: de jeugd is de kerk van morgen. Maar de jeugd is de kerk van vandaag. Daar ben ik diep van overtuigd. In Rwanda zit de halve bevolking op school, de gemiddelde leeftijd is 15 jaar. Als je daar een kerk wilt beginnen, dan start je met jongeren op te zoeken in de leeftijd van 15 tot 25 jaar. Je nodigt ze uit om een koortje te vormen. Bijna iedereen vindt het leuk om te zingen en te dansen. Het koor vormt vervolgens het hart van je gemeente, onmisbaar voor de praktische invulling van diensten, door te zingen en te bidden. Wat dat betreft denk ik met plezier terug aan pastor Augustin, een oudere man, die op een stoel zat, een preek hield en verder alleen maar aan het eind van de dienst een zegen uitsprak. In Rwanda organiseert de jeugd de dienst, maar worden ook problemen door twintigers opgelost. Er is vaak een soort blok met aanbiddingsliederen voorafgaand aan de preek. Dan is het even heel druk, met zingende en dansende mensen. Dat duurt vijf tot tien minuten. Iedereen gaat dan uitgeblust zitten. Vervolgens zit iedereen stil en wordt er geluisterd naar de preek. Wat wij daar in Nederland van kunnen leren? Ik denk dat je gemeenteleden van in de twintig ook echt wat teugels in handen moet geven. In het normale leven geef je kinderen en kleinkinderen ook regie, en je geeft ze jouw zegen. Maar in de kerk is dat moeilijk.’

Jonge mensen hebben vaak minder kennis van tradities, van de canon van kerkliederen bijvoorbeeld. Dat is misschien een van de zorgen van ouderen. Hoe houd je die tradities levend?

‘In Zevenhoven, waar ik predikant was, heb ik veel met twintigers gedaan. Dat klikte goed. Er was eens in de maand een laagdrempelige dienst waarin meer kon. De andere diensten waren traditioneel vormgegeven. Daarin kon niks, voor hun gevoel. Je moet natuurlijk niet alles totaal omgooien, maar we hebben er toen voor gekozen om naast traditionele elementen, ook vernieuwingselementen in gewone diensten te integreren. Zo werd het een dienst voor iedereen. Dat pakte goed uit.’

De afdeling Toerusting van de IZB, waar je nu werkt, biedt gemeentebrede trainingen aan, zoals het IZB Focustraject, of een missionair jaarthema. Wat is daar de kracht van?

‘Het sluit aan bij de essentie van gemeente-zijn. Als kerk leef je samen het Evangelie uit. Dat betekent oefenen in verzoening, in het omgaan met moeilijke mensen. Dan helpt het niet als je allemaal in je eigen hoekje gaat zitten. Een gemeentebreed traject brengt mensen bij elkaar, van bevindelijk tot evangelicaal. Het zorgt ook voor samenhang. Een evangelisatiecommissie moet niet zozeer zelf evangeliseren, maar de gemeente zo ver krijgen om dat te gaan doen, omdat de mogelijkheden daarvoor geschapen worden. Het mooie van de IZB-trajecten is dat mensen mee worden getrokken, juist ook mensen van wie je het niet verwacht.’

In zijn tijd als gemeentepredikant in Zevenhoven en Woerdense Verlaat heeft hij gezien hoe veertig dagen bezig zijn met dezelfde geloofsthematiek voor een opleving zorgde. ‘Zevenhoven was een fusiegemeente van hervormden en gereformeerden. Daar hebben we ons veertig dagen beziggehouden met Doelgericht leven, het boek van Rick Warren. We spraken af: in die veertig dagen gebruiken we het woord ‘fusie’ niet en halen we onze agenda leeg. We probeerden opmerkzaam te zijn op welke zegeningen we in dit traject zouden ervaren. We behandelden in verschillende kringen allemaal hetzelfde materiaal. Gemeenteleden lazen elke dag hetzelfde dagboek. En ik zag dat mensen daardoor veranderden.’

Kun je daar een voorbeeld van geven?

 ‘Het zijn kleine dingen. Een vrouw zei: ik ben niet altijd de makkelijkste. Ik vond het mooi dat ze dat zei en ik dacht: dit is een opmerking van God. En aan het einde van het traject gingen negen mensen belijdenis doen. Dat was voor die kleine gemeente een groot aantal. Er was een mevrouw die zei: ja, maar hoeveel hervormden zitten daarbij? Ze corrigeerde zich daarna en zei: ach, ik hoef het ook niet te weten. Het is waardevol dat God die relativering teweegbrengt.’

Hij kijkt voor zich uit. ‘Dat zijn geen dingen die op de voorpagina van de krant halen, maar ik heb het wel als een wonder ervaren. Zo’n traject, of het nu een IZB-Focustraject is of bijvoorbeeld een missionaire verkenning, is een reis van iedereen. Net als het volk Israël. Ze gingen met de snelheid van het kleinste lammetje. Je kunt wel een paar soldaten vooraan zetten, maar dan blijft de rest in de woestijn achter. Zo is de kerk ook een oefenplaats. Hoe ga je om met verschillen? Al die dingen, waar je in de rest van het leven ook mee te maken hebt. Daarom vind ik het een mooi moment als gemeenten aarzelen om zich aan iets te committeren. Toen mijn vrouw en ik uitgezonden zouden worden, heeft de GZB ons financieel gesteund en hebben we ook ons eigen netwerk aangesproken. In een naburige gemeente is er drie keer in de kerkenraad over gesproken en uiteindelijk zeiden ze: nee. Ik vind het mooi dat ze het kennelijk drie keer zwaar gehad hebben, dat ze ermee geworsteld hebben.’

Er zijn heel veel gemeenten die op die manier op een keerpunt staan. Wat is je advies aan zulke gemeenten?

‘Het valt me weleens op dat mensen in een gemeente op elkaar zitten te wachten, terwijl ze onafhankelijk van elkaar wel een missionair verlangen hebben. Maar als het dan lukt om elkaar te vinden, is er soms al snel reden om dankbaar te zijn. In Zevenhoven en Woerdense Verlaat hebben we gespaard voor een zendingsreis met de jeugd. Voordat we op reis gingen, vond ik het al geslaagd. We zijn naar Zuid-Afrika gegaan en dat was levensveranderend. We hebben aan een andere manier van kerk-zijn geroken. Maar het was ook al buitengewoon waardevol om daarvoor samen de middelen bij elkaar te brengen.’

Tekst: Nels Fahner

De IZB komt graag langszij bij uiteenlopende vragen van kerken. Lees hier meer over het werk van het team Toerusting.