Zoek

'Als buurtdominee ben ik voortdurend in gesprek met tijdgenoten'

'Als buurtdominee ben ik voortdurend in gesprek met tijdgenoten'
Interview met Dick Wolters

Dick Wolters, als missionair predikant verbonden aan de Noorderkerk in Amsterdam, hoopt op 2 december te promoveren op het proefschrift ‘De kerk als contrastgemeenschap’. Hij brengt daarin de theologie van Stanley Hauerwas onder anderen in gesprek met vier Nederlandse denkers: Hans Boutellier, Bas Heijne, Willem Jan Otten en Ad Verbrugge. Dat filosofische gesprek levert inzichten op over hoe God de levens van moderne mensen verandert.

17 oktober 2024

‘Huis voor de ziel’ is de naam van een missionair project in de Amsterdamse Jordaan. Dick Wolters werkt hier sinds 2021 als ‘buurtdominee’, zoals hij het zelf het liefst noemt. ‘De Noorderkerk is een stadsgemeente waarvan de kerkgangers uit alle wijken van Amsterdam komen. De kerkleden ontmoeten elkaar wel, maar de kerk had minder binding met de meeste mensen uit de wijk zelf. Daarom hebben we hier sinds acht jaar in de Jordaan ook een pioniersplek.’

Praktisch betekent dat bijvoorbeeld dat de Noorderkerk elke werkdag open is. ‘Als er markt is, is de hele kerk open. Er is dan koffie en thee en er zijn vrijwilligers beschikbaar voor een gesprek. Als het geen marktdag is, is de kapel aan de zijkant open. Daar kun je een kaarsje branden, een gebedsintentie opschrijven. Er is ook altijd een vrijwilliger aanwezig. Daarnaast hebben we activiteiten gericht op het vormen van een gemeenschap, zoals maaltijden, een high tea. We hebben ook een bijbelklas en een kennismakingscursus christelijk geloof. Sinds kort is er elke donderdagavond het Noordercafé. We houden ook een maandelijkse lunchdienst. In de kerk staan dan tafels gedekt. We eten met elkaar. En ondertussen zingen we, bidden we en verdiepen we ons in een Bijbelverhaal.’

Noorderkerk Dick Wolters 2

Het is vanuit deze missionaire praktijk dat zijn proefschrift ‘De kerk als contrastgemeenschap’ telkens gevoed werd in de afgelopen negen jaar. ‘Als buurtdominee ben ik voortdurend in gesprek met tijdgenoten. Hoe voer je dat gesprek? Dat is voor mij een belangrijke vraag. Ik probeer in die gesprekken zicht te krijgen op wat God doet in onze tijd. En ik probeer me te laten verrassen door wat zich aandient.’

Het woord ‘contrastgemeenschap’ is een belangrijk begrip in je proefschrift. Kun je iets vertellen over de manier waarop je dat begrip uitwerkt in je boek?

‘Ik ben door de theoloog Hauerwas getriggerd om over dat begrip na te denken. Ik ervoer zelf in de afgelopen jaren verlegenheid bij veel rapporten en modellen over missionair gemeente-zijn, die gericht waren op doen wat werkt, zonder veel theologische bezinning. Ik zag in de afgelopen jaren enthousiasme voor missionair werk, maar ook veel overspannen gemeenteleden en vormen van innerlijke secularisatie bij gemeenteleden die het geloof niet meer kunnen verwoorden en vervolgens vastliepen bij de vraag wat ze nu eigenlijk zelf geloven.’

Die impasse is ook een kans, ziet Wolters in de praktijk, maar ook bij de theoloog Hauerwas. ‘Hauerwas ziet de secularisatie niet als gevaar, maar als een kans om terug te keren naar de kern van het christelijk geloof. Hij presenteert geen model, maar laat de kracht zien van een aantal kernpraktijken zoals bidden, zingen, het Avondmaal vieren. Daarin wordt een contrast met de wereld zichtbaar, maar ook de relevantie van een geloof dat een alternatief biedt voor maakbaarheid en consumentisme. Een geloof dat draait om aangesproken worden door God, en dat allerlei elementen van dienstbaarheid, nederigheid en afhankelijkheid in zich verenigt. Dergelijke eigenschappen zitten niet in onze natuur; daarom zit er ook een element van bekering in de christelijke traditie. Het punt van mijn proefschrift is niet dat we ons daarop zouden laten voorstaan, op dat contrast. Dat we lekker knus met elkaar kerk zijn, als een soort sekte. Nee, juist door die bekering centraal te stellen, ontstaat er ruimte voor het Evangelie dat daadwerkelijk ingrijpt in het gewone leven, zowel van tijdgenoten als van onszelf.’

In je proefschrift bespreek je verschillende aspecten van het denken van Hauerwas, en vervolgens ga je in gesprek met vier Nederlandse denkers waaronder Willem Jan Otten en Ad Verbrugge. Wat valt op als je hun werk in dialoog brengt met Hauerwas?

‘Het hoofdstuk over Otten is een illustratie bij een breder betoog. In het tweede deel van mijn proefschrift denk ik na over het begrip ‘waarheid’. In onze post-truth samenleving claimt iedereen zijn eigen waarheid. Wat zou een gedeeld verhaal kunnen zijn? Dat vraagt iemand als Bas Heijne zich af. Ik bepleit een dialogisch waarheidsbegrip. Dat betekent dat waarheid in het geding komt in gesprek met mensen, als ik word bevraagd op wat mij drijft. Zolang overtuigingen niet bevraagd worden, kun je ze aannemen zonder daar verder over na te denken. Maar voor mij is waarheid meer een ethische categorie waarin je de eigen overtuigingen laat vormen door de ander en waarin die ander wordt gevormd door jouw overtuigingen. Binnen de kerk werkt het zo, nemen we aan, in het gesprek tussen gelovigen. Maar datzelfde probeer ik in het gesprek met die Nederlandse denkers te doen.’

Noorderkerk Dick WoltersHij denkt even na en komt dan met een voorbeeld. ‘Met name op het punt van ‘bekering’ heeft Verbrugge de kerk van nu iets te leren, denk ik. ‘Je kruis opnemen’ is niet iets waar een mens zin in heeft. Verbrugge schrijft over de vraag wat iemand beweegt om zich met een ander te verbinden. Hij betrekt daar de klassieke begrippen eros, filia en agapè bij. In een relatie begint het allemaal met eros, betoogt hij. Fysieke aantrekkingskracht, waardoor zich vriendschap ontwikkelt en je een zelfopofferende liefde kunt ervaren. Maar het begint dus met verliefdheid, en die is meer lichamelijk dan cognitief. En dan is Otten een heel interessant voorbeeld. Hij schrijft over zijn bekering dat hij tijdens het lopen van de Kruisweg op een gegeven moment door de knieën ging, dat hij begon te huilen, dat zijn lichaam begon te schokken. Hij schrijft daarover, tot zichzelf, iets als: ‘Toen gaf je lichaam zich over nog voordat je vernuft het doorhad.’ Zijn lichaam ging zijn verstand voor. Iets dergelijks beschrijft ook Stephan Sanders in zijn boek Godschaamte. De overgang naar het christendom is dus niet iets verstandelijks, maar het wordt belichaamd, door diverse geloofspraktijken. Voor Otten is dat de mis, waarin het lichaam ook volop meedoet. Geloofspraktijken bieden dus de ruimte om als het ware verliefd te worden op God, in de termen van Verbrugge; ze stellen je in staat om je aan Hem over te geven en dus ook je kruis op je te nemen in de navolging van Christus.’

Het christendom heeft ook een morele kant. Je bespreekt in je boek als contrastdenker ook filosoof Hans Boutellier, die betoogt dat voor een goede moraal religie niet noodzakelijk is. ’Zonder het geloof zou het een zooitje worden’, zei zijn vader tegen hem. Daar is Boutellier het niet mee eens. Op welke manier raken zijn denkbeelden aan die van Hauerwas?

‘Hans Boutellier is net als Hauerwas een deugdethicus. Bijzonder is de uitspraak van zijn vader, die aangeeft hoe veel mensen in die tijd dachten: het geloof werd gezien als een waarborg voor de moraal. Het contrast met ‘de wereld’ zou dan betekenen dat christenen een betere moraal zouden hebben. Boutellier ontkracht dat, terecht, denk ik. Het is geen zooitje geworden gedurende de secularisatie, er worden nog steeds gemeenschappen gevormd, mensen proberen op straat fatsoenlijk met elkaar om te gaan. Om de waarheid van het christelijk geloof te onderstrepen hoeven we de wereld niet slechter voor te stellen dan die is. Boutellier heeft net als Hauerwas kritiek op een doorgeslagen verlichtingsdenken, maar hij heeft geen alternatief voor het individualisme. Boutellier roept alleen op tot ‘wederkerige praktijken’, in de hoop dat uit het individualisme toch een soort ‘meerstemmigheid’ oprijst. Maar het individu gaat vooraf aan het gemeenschappelijke, betoogt hij. Hauerwas stelt echter dat als je bij het individu begint, er nooit een gemeenschap zal ontstaan. Maar als je begint bij de gemeenschap, dan komt ook het individu tot zijn recht. Wat dat betreft denk ik dat de kerk, met Hauerwas, een beter verhaal heeft dan Boutellier: juist in relatie tot de ander leer je ook jezelf beter begrijpen.’

Bas Heijne bespreek je over de notie ‘verhaal’. Waar raakt zijn werk aan dat van Hauerwas?

‘Ik denk dat Bas Heijne ergens op zoek is naar een nieuw wezenlijk verhaal voor de seculiere samenleving. Daar zit de veronderstelling onder dat we in tijden van polarisatie een verhaal nodig hebben dat ons samenbindt. Hauerwas doet in verband daarmee twee dingen die heilzaam zijn. Hij herinnert ons eraan dat er nooit één overkoepelend verhaal is geweest waar alle mensen deel van uitmaakten. In Nederland had elke zuil zijn eigen verhaal, in de tijd van de verzuiling. Er waren ook deelverhalen binnen zuilen, verschillende manieren van interpreteren. Dus misschien gaat het niet eens zozeer over wat voor groot verhaal we te vertellen hebben. Hauerwas zegt bovendien: je moet niet een verhaal hebben, maar een verhaal zijn. Het gaat erom jezelf te gaan lezen als karakter binnen het verhaal van God. De kerk is de plek waar dat verhaal verteld wordt, waar je je erin oefent en waar je je kunt verhouden tot alle andere verhalen die verteld worden.’

Je bent niet alleen predikant in Amsterdam, voor de IZB begeleid je gemeenten op verschillende plekken in Nederland in toerustingstrajecten. Op de IZB-Toerustingsdag op 16 november leid je een workshop over ‘rouw en ruimte bij krimp’. Op welke manier raakt dat onderwerp aan je proefschrift?

‘Ik probeer in het proefschrift in gesprek te gaan met de seculiere tijd. Een van de eerste reacties op secularisatie van kerkmensen is een verlieservaring. Het is pijnlijk voor veel mensen om niet meer kerk te kunnen zijn op de manier van vijftig jaar geleden. Als trajectbegeleider voel ik in veel gemeenten die pijn, een soort heimwee naar een manier van kerkzijn van vroeger. Veel mensen maken daarin een rouwproces door, en terecht. Maar ik zeg dan ook: we gaan geen missionair project starten om die kerk weer terug te krijgen. We moeten het doen met hoe het nu is. Maar we geloven in een God die ook na de dood nieuw leven geeft. Welke nieuwe rol kunnen we innemen? Welke nieuwe roeping kunnen we op het spoor komen? Dat is de weg die ik met kerken wil gaan.’

Tekst: Nels Fahner

Het proefschrift ‘De kerk als contrastgemeenschap’ van Dick Wolters verschijnt op 2 december bij uitgeverij Skandalon en is hier te reserveren.