Hans van der Velden (82), emeritus predikant uit IJsselmuiden, hield het afgelopen jaar in alle drie de gemeenten waarin hij diende een afscheidspreek. Hoe is het om bewust voor het laatst op de kansel te staan? ‘Het besef dat God in Christus met ons verbonden is, is sterker geworden.’
De zon verlicht het riet van een zijarm van de IJssel op de morgen dat we afspreken in IJsselmuiden, waar dominee Hans van der Velden woont. Ook in zijn woonkamer schijnt het ochtendlicht overvloedig naar binnen. Boeken over kunstgeschiedenis verraden een grote belangstelling voor cultuur: de Barok, de Gotiek. Er hangt een rust in de kamer die versterkt wordt door een gestaag tikkende klok.
Hier in IJsselmuiden woont hij al bijna een halve eeuw, samen met zijn vrouw Toos, en hij vervult er met plezier een vormende rol in het gemeenteleven. ‘Pas heb ik voor een groep mannen uit de gemeente een inleiding gehouden over de relatie tussen president Poetin en de Russisch-Orthodoxe Kerk’, vertelt hij bij de koffie. Ook het boek van de protestantse theoloog Arnold Huijgen over Maria stond recentelijk op het programma.
Hij werkte 25 jaar als predikant in de hervormde gemeente van IJsselmuiden-Grafhorst, voordat hij in 2005 met emeritaat ging. Afgelopen najaar preekte hij er voor het laatst, net als in de andere gemeenten waar hij stond: Lopikerkapel, waar hij in 1970 begon, en Reeuwijk. ‘Toen ik daar voor het laatste preekte, zei één van de ouderlingen: in de periode dat u hier stond, ben ik tot geloof gekomen als jonge man. Dat was een mooi moment.’
In uw afscheidspreek in Lopikerkapel, die we online beluisterd hebben, hoorden we een gevoel van urgentie. Hoe is dat, om voor het laatst te preken?
‘Met mijn vrouw had ik vooraf al afgesproken: 2024 wordt het laatste jaar dat ik preek, want dan word ik 82. Ik heb toen in alle drie de gemeenten waar ik heb gediend een afscheidspreek gehouden. In Reeuwijk heb ik gepreekt over Romeinen 8:15, waar onder meer staat: ‘gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader’. In Lopikerkapel heb ik geprobeerd nog eens te duiden in wat voor tijd we naar mijn idee leven. Aan de hand van Jesaja 29:4-8 heb ik geprobeerd een tijdsbeeld te schetsen en daarbij te verwoorden welke weg we daarin kunnen gaan.’
Is dat een moment waarop u denkt: dit is mijn laatste kans om iets zeggen vanaf de kansel?
‘Ja, zo heb ik het wel beleefd. In deze tijd vallen allerlei zekerheden weg, maatschappelijk, kerkelijk en politiek. Mensen zijn in verwarring. Dat roept de vraag op wat in deze tijd het eigenlijke van het evangelie is. De Geest biedt houvast en tilt mensen daarbovenuit. Misschien heb ik trouwens zelf theologisch wat minder zekerheden dan veertig jaar geleden, over kwesties als de voorzienigheid en de betekenis van het lijden. Maar het besef dat God in Christus met ons verbonden is, is sterker geworden. En dat dit vrede geeft. In het persoonlijke geloofsleven is dat gegroeid en meer vast komen te liggen.’
De zondagse kerkgang, nu als gewoon gemeentelid, heeft in zekere zin ook zijn blik op het preken veranderd, vertelt hij. ‘Ik ben onder de indruk van de trouw van de mensen die telkens maar weer mijn preken hebben aangehoord. Ik heb in de loop van de tijd geprobeerd om steeds meer dialogisch te preken, de hoorder serieus te nemen, maar dat is vast niet altijd gelukt. Ik ben afgelopen jaar gestopt met preken, ook omdat ik de situatie wilde voorkomen dat je de draad kwijtraakt of een lied vergeet of iets dergelijks. Elke week preken geeft toch spanning. Ik heb me ook moeten oefenen in het veranderen van mijn taalgebruik. Ik ben blij met jonge dominees die het evangelie weer op een andere manier aan de man of vrouw kunnen brengen, wat meer in spreektaal en in beelden die bij deze tijd passen.’
In uw afscheidspreek in Lopikerkapel hebt u het onder meer over het ‘ik-tijdperk’ waarin we leven. Hoe was dat toen u daar begon in de jaren zeventig? Het was de tijd van de opkomst van de eigen auto, de televisie, de koelkast.
‘Dat ik-gerichte is er altijd geweest, natuurlijk, maar misschien niet zo sterk als nu. De nadruk op welvaart en consumentisme was er toen ook. De prestatiedwang, zoals die er nu is, ook door sociale media, was minder dan nu, denk ik.’
U haalt nogal wat overhoop in die afscheidspreek: het gaat over zorg voor de schepping, over genderideologie, over de burnouts die jongeren oplopen.
‘Je kunt denken “schoenmaker, blijf bij je leest”, maar ik vind het belangrijk om bepaalde dingen te benoemen. In veel van mijn preken stonden heilsvragen centraal, de toe-eigening van het heil, maar de inhoud van de Bijbel is breder dan wie Christus voor ons is. Ik heb de laatste jaren ook gepreekt over Genesis 1 en het bijbelboek Spreuken. De schepping en het klimaat horen ook bij Gods wereld en daar heb ik in de tijd daarvoor zelden over gepreekt, maar met groene theologie moet je je ook bezighouden. Jonge mensen hebben die vragen: hoe zit het met Gods schepping en mijn verantwoordelijkheid? En ze hebben veel contact met mensen met andere opvattingen, dus ze vragen zich af of het christelijk geloof de enige weg is.’
In de reformatorische traditie klinken hierover ook kritische stemmen, die zeggen dat het juist meer over de heilsfeiten moet gaan. In de jaren zeventig zaten de kerken vol, toen het daar meer over ging. Hoe kijkt u daarnaar?
‘Je wilt het evangelie verstaanbaar maken. Als dominee vraag ik mijzelf weleens af of dit gelukt is. Ik denk dat dit ook te maken heeft met de manier waarop er gepreekt is. Het stond te ver van het gewone leven van mensen, de hoorder werd er te weinig bij betrokken en de nadruk lag misschien te veel op het dogmatische. Dat gold in ieder geval voor een aantal van mijn eigen preken, vind ik.’
Als je er zo tegenaan kijkt, dan ligt er ook een kiem van het afnemende kerkbezoek in de kerk zelf. Dat is wel kwalijk, als we naar onszelf kijken als beroepsgroep.
‘Ja, daarom is het ook zo lastig geworden om geseculariseerde mensen nog te bereiken met het evangelie. Waar begin je? Waar kun je iemand nog op aanspreken? Moet je het overlaten aan de Heilige Geest? Daarom heb ik ook zo’n bewondering voor jonge dominees. Ik stuur weleens een mail ter bemoediging. We moeten niet wanhopen aan het werk van God. We hebben nu eenmaal te maken met secularisatie. Daar moeten we doorheen. Ik zie ook wel een element van oordeel over de kerk, die verdeeld is geweest. Meer dan ooit worden christenen vervolgd, tegelijkertijd gaan de deuren voor het evangelie wereldwijd open. Misschien is Gods geest nu wel vooral bezig in de Arabische, islamitische wereld, maar ik zou tegen dominees willen zeggen: blijf wel alert en op je post. Mijn kleinzoon werkt in het maatschappelijk werk. Hij werkt veel met islamitische jongeren. “Opa, ik ben de enige blanke en de enige christen”, zegt hij tegen mij. Ik heb bewondering voor de manier waarop hij werkt.’
Welke tips hebt u voor jonge dominees?
‘Wees eerlijk en integer. Je bent van harte verbonden aan Gods Woord. Dan mag je ook zegen verwachten. Mijn vader was ook predikant. Hij zei tegen mij: God geeft zo veel zegen in je bediening dat je niet teleurgesteld wordt en zo weinig zegen dat je niet hoogmoedig wordt. In Lopikerkapel heb ik als jonge dominee bovendien vrome, wijze ouderlingen gekend die vrijheid aan mij gaven als jonge dominee en die ook niet schroomden om iets tegen me te zeggen als dat nodig was, op een opbouwende manier. Daar heb ik veel aan gehad.’
U bent ook bestuurslid geweest van de GZB. De band met de wereldkerk geeft een breed perspectief. Hoe heeft dat uw blik op de kerk gevormd?
‘Dat brede perspectief kreeg ik ook mee van mijn vader. Hij heeft grote gemeenten gediend op verschillende plaatsen. Hij zei over andere theologische richtingen dan de gereformeerde bond, waar hijzelf bij hoorde: luister daar goed naar, want dat is niet niks. Hij stond in de gereformeerde traditie, maar was er ook van overtuigd dat Gods kerk breder is. Voor de GZB ben ik onder meer in Jemen geweest, in Libanon en in Syrië. Het maakt verdrietig om te zien hoe de prachtige binnenstad van Aleppo verwoest is. De laatste dertig jaar heeft de relatie tussen de kerk en Israël mijn preken gevormd. Als ik nu nog zou preken, zou ik meer van de joodse wortels van het evangelie willen doorgeven. Het Nieuwe Testament is niet zonder het Oude Testament verkrijgbaar. En de rabbijnse exegese is heel concreet en levenswijs. Die geeft vaak ook een goede uitleg. Dat perspectief zie ik bijvoorbeeld ook terug in het boek ‘Onvoorstelbaar’ van Bernhard Reitsma over de gelijkenissen van Jezus. Dat werpt nieuw licht op de achtergronden van het evangelie. God is geen onbewogen beweger, maar Hij trekt met ons mee. We hebben een God die genadig is, de gans andere, de heilige, genadige en getrouwe. Een God die ons hoop geeft, maar ook kan toornen. Die reageert op onze keuze. Dat dialogische aspect is heel vruchtbaar voor de prediking.’
Een paar weken geleden zag ik op Utrecht Centraal een tentje van een islamitische missionaire beweging, met onder meer het opschrift: ‘Jesus was a muslim’. Hoe ga je het gesprek aan in Nederland anno nu, nu dat ook een zendingsland is voor andere religies?
‘De stichting Evangelie&Moslims weet daar meer van dan ik. Ik heb weleens een gesprek gehad met een imam van een grote orthodoxe gemeenschap uit Kampen, op verzoek van iemand wiens dochter getrouwd was met een moslimman. We constateerden in ons gesprek dat er veel herkenning was op ethisch vlak, in normen en waarden. Over de vraag wie Jezus is scheidden onze wegen. Dat gaven we allebei toe. Je zoekt dus naar herkenningspunten en die zijn er ook wel. En je probeert op een goed moment te getuigen van wie Jezus is. Anders ben ik geen christen meer. Je zult dus ergens de barricaden op moeten.’
Dat vraagt dus een verinnerlijking van het geloof. Je moet het geloof in Jezus levend houden.
‘Zeker. We worden allemaal op een bepaalde manier geleid door het leven. De vraag komt daarbij op wie Jezus voor mij is. Het antwoord daarop groeit vaak in de loop van de tijd. Het is een diamant. Jezus heeft vele titels. Dan weer valt het licht op de ene, dan op de andere. Kees van Ekris verwees een keer in een van zijn meditaties voor de podcast Eerst Dit op maandag naar de uitdrukking ‘Hij is mij te sterk geworden’, ofwel: ik wilde niet anders dan bij Hem horen. Dat is een misschien wat ouderwetse manier om te zeggen: ongeloof, verzet en vragen hadden niet meer het laatste woord. Het is net als met de liefde. Op een gegeven moment raak je verliefd. Ik kan de plek nog aanwijzen van de eerste zoen. Dat was in Amersfoort. Maar de vraag waarom je verliefd wordt op elkaar en welke vorm die liefde krijgt, die zijn we steeds meer gaan ontdekken. Zo is het ook met Jezus. Je ontdekt dat je aan hem vastzit. Daarmee begint een levenslang proces. Een klein begin is niet erg, maar het is wel mooi als er groei en verdieping in zit, net als in een huwelijk.’
Mist u het preken?
‘Nee. Nu ik niet meer preek, merk ik dat je dit ambacht snel verleert. Ik zou er vreselijk tegenop zien om nu weer te gaan preken.’
Komt dat doordat je dan opeens weer het gewicht voelt van die plek?
‘Ja, en het belang van het homiletische aspect, de manier waarop je het brengt. En zoals ik al zei, bewonder ik de trouw van de andere gemeenteleden. Ik weet dat het mij ook telkens weer gezegd moet worden: dwaal niet af, kom trouw naar de kerk, want daar gebeurt het.’
Hij vertelt nog altijd met plezier naar de werkgemeenschap van predikanten te gaan, om te horen wat er speelt. ‘Pas hoorde ik daar een inleiding over het boek ‘Generatie angststoornis’ van Jonathan Haidt, over de invloed van sociale media. Ik vind het boeiend om die gesprekken te volgen.’
Hij blikt naar buiten. ‘Met mijn cardioloog besprak ik of ik de laatste kerkdienst in onze eerste gemeente Lopikerkapel kon leiden. Ik had namelijk kort tevoren wat last van mijn hart gekregen. Hij zei: wat mij betreft kunt u dat zeker doen, maar vermijd spanning; maak er een mooie dienst van. Ik ben blij dat dit kon, anders had mijn werk daar een open einde gehad, in mijn beleving.’
Interview: Nels Fahner en Teun de Ridder
Meer interviews met voorgangers lezen? Abonneer u dan op de nieuwsbrief Company of Preachers.