Hoe ben je als kerk present in een studentenstad? En op welke manier kun je door je preken bijdragen aan een proces van gemeenteopbouw? We spreken erover met ds. Willem Jan Dekker uit Wageningen.
Op een frisse winterochtend kloppen we aan bij ds. Willem Jan Dekker, in de pastorie nabij het centrum van Wageningen. Bouwgeluiden van de buren dringen door tot de woonkamer, waar veel licht naar binnen valt. Gele en rode tulpen op tafel, kindertekeningen van de kleinkinderen aan de wand. Zo’n 1,5 jaar geleden verruilde Dekker de St. Joriskerk in Amersfoort voor de Grote Kerk van Wageningen, waarin de wijkgemeente Johannes samenkomt. We zijn benieuwd hoe je als kerk present kunt zijn in een universiteitsstad, in een internationale context. En hoe Dekkers achtergrond als oudtestamenticus hem helpt bij het preken.
Hoe speelt de eigenheid van de gemeente hier in Wageningen door in hoe je preekt?
‘Het eerste dat de situatie hier kenmerkt is krimp. Wageningen ligt dicht bij Ede en Bennekom, maar de stad is seculierder dan deze plaatsen een paar kilometer verderop. Een verschil met mijn vorige gemeente in Amersfoort is dat de gemeente is ontstaan uit een samenvoeging van twee wijkgemeenten met een verschillende kerkelijke ligging. Dat vraagt om heroriëntatie. Waar willen we naartoe? Wat zijn speerpunten van beleid? Kerkzijn is steeds minder vanzelfsprekend. In de afgelopen periode hebben veel kerkleden zich elders aangesloten. In het pastoraat is het afscheid van jongeren van de kerk regelmatig onderwerp van gesprek: ouderen worstelen er mee dat hun kinderen of kleinkinderen niet meer komen, terwijl ze toch deel uitmaakten van het jeugdwerk en vaak ook belijdeniscatechese hebben gevolgd. Ze maken zichzelf soms verwijten: hebben we de goede keuze gemaakt door bijvoorbeeld niet te kiezen voor reformatorisch onderwijs of het Ichthus College in Veenendaal? Ze kregen daardoor andere vrienden, wat heeft dat met hen gedaan?’
Andere goden
Gevraagd naar de invloed van bijvoorbeeld individualisering op ontkerkelijking, denkt hij even na. ‘Zelf denk ik dat de tijdgeest veel met ons en met latere generaties heeft gedaan. Er is meer aan de hand dan de keuzes van ouders die zich afvragen of het aan hen heeft gelegen dat hun kinderen niet meer naar de kerk gaan. Als de levende God steeds minder belangrijk wordt, dan komen andere goden daarvoor in de plaats. Denk aan wat Herman Paul schreef over de secularisatie van het verlangen, van het hart. Als jongeren niet meer leren om te leven in verbondenheid met God, gaan andere krachten bezit van hen nemen. En inderdaad, de tijdgeest legt een nadruk op jouw identeit, je moet iemand worden, iemand zijn, gezien worden. Alle nadruk is op jou en jouw levensproject gericht.’
Ga je daardoor als prediker ook andere teksten kiezen?
‘Ik kies voor de diensten op zondagochtend voor de lectio continua. Vorig jaar volgde ik het Mattheüsevangelie, dit jaar het Marcusevangelie. In de avonddiensten preek ik over bijbelse kernwoorden. Dat noem ik het ‘Bijbels ABC’. Wat betekent het christelijk geloof? De ontlezing gaat door, dus de persoonlijke verdieping in theologie wordt steeds minder. Daarnaast heb ik in de eerste tijd bewust gekozen om te preken over Nehemia, een Bijbelboek over opbouw, met lijnen naar gemeenteopbouw.’
Dat de gemeente waar hij nu dient, in de afgelopen jaren kleiner is geworden, wordt overigens niet alleen als negatief ervaren door kerkleden merkt hij. ‘Het heeft ook een gevoel van verbondenheid geschapen: we hebben dit proces met elkaar doorgemaakt. Er was eigenlijk geen geld voor een fulltime predikantsplaats. Toen is een plan gemaakt voor vijf jaar, waarvan er nu 1,5 om zijn. De overgang naar de Grote Kerk was een rouwproces voor mensen die in een ander gebouw kerkten. Nu ontstaat er ook het besef dat we in het hart van de stad zitten. Kunnen we niet meer met deze kerk?’
Er was nauwelijks contact met bijvoorbeeld de vier christelijke studentenverenigingen. ‘Toen ik hier kwam, zat er één student in de kerk. Wij hebben de twintigers die we kenden – dat waren er zo’n zes a zeven – bij elkaar gebracht. Dat is ‘Meet & Eat’ gaan heten. Het werd een plek voor onderlinge ontmoeting, waar anderen bij konden aansluiten. Ik ben in gesprek gegaan met de christelijke studentenverenigingen. Waar liggen jullie wensen? Wat kunnen we voor elkaar betekenen? Ik vertelde dat we sinds kort gebruikmaken van de Grote Kerk. Voor hen was het een verrassing dat daar nog een kerkelijke gemeente kerkt.’
Sneeuwbaleffect
Dat gesprek heeft een soort sneeuwbaleffect gehad, vertelt hij. ‘Op de doordeweekse diensten op Bid- en Dankdag waren er in het afgelopen seizoen zo’n 60-70 studenten in de kerk. Op dit moment heb ik negen studenten op belijdeniscatechese. Bijna elke dienst komen er meerdere studenten die geen lid zijn van onze kerk, maar wel bij ons naar de kerk gaan. Er ontstaan samenwerkingen. De studentenvereniging Navigators wilde graag een missionaire activiteit organiseren. Wij hebben dat gefaciliteerd door ons gebouw beschikbaar te stellen. De CSFR wilde graag in de Stille Week vespers houden. Zo is er een wederkerige relatie ontstaan. Een missionaire activiteit voor de hele stad is een gigantisch karwei, maar het organisatorisch vermogen van studenten is fantastisch.’
De wisselwerking met studenten heeft ook gezorgd voor een andere invulling van kerkenraadsfuncties. ‘We hadden geen missionair ouderling en geen jeugdouderling. Nu hebben we voor het jeugdwerk, het missionair werk en het studentenwerk ouderlingen aangesteld. Meerdere gemeenteleden zetten zich in als pastoraal bezoeker, waardoor we per sectie maar één pastoraal ouderling nodig hebben. Door het opknippen van taken is de samenstelling van de kerkenraad jonger geworden: we hebben nu ook dertigers en veertigers, en sinds kort zelfs een twintiger in de kerkenraad. Hun enthousiasme geeft een energieke uitstraling naar de gemeente.’
Zulke ontwikkelingen kun je niet zelf in gang zetten, benadrukt hij. ‘Toevalligerwijs kwamen er gelijk met ons een aantal twintigers in de gemeente, die zich meteen heel actief inzetten. Zij zeiden: er zijn hier misschien niet zo veel leeftijdgenoten, maar dit is onze plek. Dat heb ik als hulp van God ervaren. Ik verwonder mij daarover. Er kwamen een aantal dingen bij elkaar. Dat versterkt de overtuiging dat je vooral veel mag verwachten van de Geest en van God zelf.’
Nieuwsgierigheid
Hij voelt zich daarin geïnspireerd door de benadering die Andrew Root beschrijft in zijn boek Wachten op God. ‘Je moet een goede balans vinden. Je moet nadenken over beleid én openheid betrachten voor wat zich aandient. Toen ik naar Wageningen ging, vroegen sommige mensen zich af waarom ik dat deed. Ik zei: ik weet dat ook niet, maar ik weet me hier totaal onverwacht naartoe geleid. Dat geeft een grote ontspanning. Ik heb God gevraagd: als U dit vraagt, ontvouw uw bedoelingen dan gaandeweg alstublieft. Dat is mijn gebed. Natuurlijk staan er dingen op papier en die pakken we op. Maar ik vind het mooi om een bepaalde nieuwsgierigheid te hebben naar wat God van plan is. Als je inzet op groei in aantallen, is dat dan wat God wil, of wil Hij iets anders?’
Hoe beoefen je dat spirituele aspect van het predikantschap?
‘Je moet er echt tijd voor vrijmaken, want anders wordt het niets. Ik begin de dag met gebed en persoonlijke bijbellezing. Ik sta doorgaans om zes uur op. De eerste anderhalf uur van de dag is hierop gericht. Dat geeft me veel vreugde.’
Wat betreft het spirituele aspect van het predikantschap, moet hij denken aan een interview dat Felix de Fijter vorig jaar in De Nieuwe Koers hield met ds. Hilde Graafland, die vier jaar voor haar emeritaat een beroep aannam naar het Friese Holwerd-Ternaard. ‘Op de dijk bij Holwerd, vertelt ze in dat interview, staat een vijf meter hoog kunstwerk van Jan Ketelaar, Wachten op hoog water. Graafland vertelt dan: “Een dunne vrouw en een dikke vrouw, naast elkaar. Naakt. En ze staan zo, met hun handen open, naar de kwelder gericht. Elke keer als ik erlangs liep, dacht ik: waarom nou die naam? Want als je ziet hoe groot die kwelder is, dan denk je: je kunt lang wachten, maar dat water zal nooit komen. Totdat het Pasen werd, er wekenlang noorderwind had gestaan, en het water helemaal was opgestuwd, tot aan de dijk. Toch hoog water. Nou, dat heb ik toen voor het kinderpraatje gebruikt, natuurlijk, in de kerk. Daar kun je wel iets christelijks van maken. Dat je denkt: we wachten al zo lang. En het water komt maar niet. Maar opeens is het er. Ja, opeens zal het er zijn.”
‘Ik vond dat een fantastisch beeld, zegt Willem Jan Dekker. ‘Er ging voor Hilde Graafland troost van uit. En zo zijn wij hier ook kerk: wij wachten op hoog water.’
Verwachting
‘Er is ook een Bijbelgedeelte waar ik vaak aan denk, dat van de vijf broden en twee vissen’, vervolgt hij. ‘Ab Noordegraaf heeft daar een boek over geschreven, alweer even geleden. Aan het begin van een studiedag over dit boek mediteerde ds. Dick Looijen over het genoemde bijbelgedeelte. Het was in de tijd dat ik beginnen zou in Reeuwijk, ook een gemeente waar van alles speelde. Ik ben die meditatie nooit meer vergeten. Jezus vraagt in dat gedeelte: wat heb je in huis? En Hij doet daar een wonder mee. Dat is voor mij een belangrijk uitgangspunt. Wat hebben jullie in huis? Ga daarmee werken, maar wel door het in Zijn handen te leggen. Dan mag je iets verwachten, wat je niet zelf kon bedenken. Zo is hier de sfeer: we hebben een verlangen, maar geloven vooral in Christus en zijn Geest. Dat geeft ontspanning. Dat is fijn werken, en tegelijk ook hard werken.’
Je bent gepromoveerd op Jesaja. Hoe maak je die achtergrond vruchtbaar in je preken?
‘In mijn studie heb ik onderzocht hoe Jesaja over God spreekt. En dat wij in ons denken en spreken over God aangewezen zijn op de Bijbel. Dat roept een vraag op waar we het misschien weer eens over moeten hebben: geloof je nog dat de Bijbel een boek is waarin God tot je spreekt? In een preek heb ik dat pasgeleden zo verwoord: Christus komt tot ons in het gewaad van zijn Woord. Misschien moeten we dat opnieuw ontdekken, dat Christus tot ons komt in de eredienst, bij de Bijbelkring, in het sacrament. Dat Hij onder ons is en door die voor ons heel gewone dingen tot ons spreekt. Als je met die verwachting de Bijbel leest, nou, berg je dan maar! Zo probeer ik ook de Bijbel te lezen met tieners in de kerk.’
Hoe draag je dat over?
‘Ik probeer iets van mijn eigen vreugde te delen. ’s Ochtends, thuis, volg ik gewoon het bijbelleesrooster van het Bijbelgenootschap. En vaak overkomt het me dat ik denk: hoe bestaat het dat dit mij wordt aangereikt. Dat zijn voor mij Godsbewijzen. Ik hoop dat mensen inzien dat ze met vuur spelen als ze Bijbellezen. Daarin heb ik vast iets van een onderwijzer. Vorming is voor mij heel belangrijk. Ik zie die belangstelling ook terug in de gemeente. Mensen slaan aan op verbanden in de Schrift, waardoor ze samenhang gaan zien. Dat geeft iets van blijdschap en verwondering: wat een mooi boek, die Bijbel. Door mijn studie naar Jesaja leg ik wel wat eigen accenten. Wie is de God in wie we geloven? Wat betekent dat voor onze eigen godsbeelden? En wat is de betekenis van teksten die rauwer zijn dan wij ons kunnen voorstellen? Hij is altijd groter. Hoe meer je Hem leert kennen, hoe groter Hij wordt. Dat brengt tot aanbidding. Daarom verdiep ik me graag in de Bijbel, het Oude Testament in het bijzonder. Ergens geloof ik dat het in de verkondiging vandaag vooral over Hem en Zijn ongedachte gang met mensen moet gaan.’
De beschrijvingen van een God die bijvoorbeeld de confrontatie opzoekt met de Egyptische Farao’s zijn heel levendig en echt. Het lijkt er ook op of hij de Egyptenaren doelbewust de vernietiging in jaagt. Dat maakt het spannend om te lezen.
‘Ja. Die spanning moeten we vooral laten staan en die blijkt er ook te zijn in God zelf. Bij de profeet Hosea gaat het over het volk Israël dat afgoden naloopt. God spreekt een oordeel uit: nu is het afgelopen. En dan valt Hij als het ware zichzelf in de rede: nee, Ik kan het niet. In God zelf voltrekt zich een strijd, een gevecht, waardoor Hij terugkomt op een besluit. Zijn barmhartigheid wint het van zijn toorn. Die manier van spreken over God vind ik heel belangrijk. Die kan ook behulpzaam zijn hier in Wageningen, in het gesprek met niet-christelijke studenten. De God die zich in Christus aan ons bekendmaakt, is een veel nabijere God dan wij ons kunnen voorstellen. Spreken over de God van de Bijbel als een bewogen God, is wezenlijk.’
We leven nu in een tijd van polarisatie, in de maatschappij en ook in de kerken. Biedt deze manier van lezen van de Bijbel een medicijn tegen die verdeeldheid?
‘Je leest in het Oude Testament telkens dat het volk Israël gered werd en een nieuw begin kon maken omdat God trouw is. Het woord ‘goedertierenheid’ wordt daardoor een belangrijk motief in het spreken over God in de Schrift. Hij houdt vast aan wie Hij is. Ik denk dat het belangrijk is dat wij dezelfde trouw oefenen. Je merkt aan God zelf dat dit strijd met zich meebrengt. Zijn wij nog in staat om bij verschillen – ook onder theologen die elkaar de vraag stellen: wijk je hier niet van de Bijbel af? – elkaar toch vast te houden? We kunnen veel leren van hoe God met zijn volk omgaat, voor de manier waarop we het met elkaar kunnen uithouden. Dat vraagt wel veel geestelijke lenigheid, en die zijn we een beetje aan het kwijtraken, vrees ik.’
Interview: Teun de Ridder en Nels Fahner