De burgemeester moest eraan te pas komen zodat Herbert Rietveld niet meer op zondag hoefde te werken. ‘Ik liep langs de kerk, hoorde zingen, en dacht: dat wil ik ook!’ Kort daarvoor had zijn leven volledig op zijn kop gestaan. Nu, dertig jaar later, ontroert het hem nog steeds als hij vertelt hoe de hemel voor hem openging.
Herbert (82) Rietveld woont met zijn vrouw Ria (81) in een gerieflijk seniorenappartement in Alblasserdam, het dorp waar ze beiden geboren en getogen zijn. Hij heeft weinig aansporing nodig om zijn levensverhaal te vertellen. Wel is hij voor één ding beducht: hij wil er niet te veel mee te koop lopen. Ria zit ook op die lijn: ‘God alleen de eer!’ Maar tegelijk is er een verlangen om door te geven wat er in zijn, en ook in haar leven is gebeurd. En daarom neemt Herbert geen blad voor de mond. ‘Zo had ik onlangs een gesprek met de kapster, over de vraag hoeveel er nu waar was van de Bijbel.’
Herbert (vernoemd naar een gestorven broertje, zo ging dat vaak in die tijd) werd geboren in ‘een groot, eenvoudig gezin. Ik was gedoopt, maar we gingen niet naar de kerk. Wel deed ik altijd een gebedje als ik naar bed ging: “Ik ga slapen, ik ben moe.” En ik moest naar zondagsschool, ook al verdenk ik mijn ouders ervan dat ze het wel fijn vonden om even rust te hebben.
Op mijn 14e ging in werken in de fabriek, maar daar hield ik het niet lang uit. Ik wilde varen. Bij de Holland Amerika Lijn kon ik terecht, ik werd stoker. Zodoende heb ik heel wat van de wereld gezien natuurlijk.
Maar ja, toen kreeg ik kennis aan Ria…’
Sporthal
Ze hoort het glimlachend aan. ‘Nee, ik vond het niet zo leuk dat hij maanden weg was.’ Alleen: Herbert had getekend voor een bepaalde periode en dat betekende dat hij ook nadat ze in 1963 trouwden, nog een jaar of vijf op de grote vaart zat. Het jaar waarin hij 27 werd, kwam hij naar de wal, hij vond een baan bij een van de vele scheepswerven die de gemeente rijk was. Maar die werf ging sluiten, dus er moest ander werk worden gezocht. ‘Ik kon beheerder worden van de plaatselijke sporthal. Ik had zelf niks met sport, maar dat hoefde ook niet in die functie. Het was vooral veel regelwerk, ik had contact met alle clubs die gebruikmaakten van de hal, ik was zeg maar aanspreekpunt. Ook de kaartverkoop voor het zwembad viel onder mijn takenpakket.’
In het weekend wóónde hij ongeveer in de sporthal. ‘Ik begon zaterdagmorgen om een uur of 8 en ging door tot zondag halverwege de middag. Met tussendoor een paar uur slaap.’ Ria probeerde de lasten wat te verlichten door op zaterdag iets lekkers te komen brengen. Ze heeft haar man op zaterdag menig gebakken visje aangereikt.
Op een postzegel
En toen was het 1995. Dat jaar markeert een wending in het leven van Herbert en Ria. Er is een voor en een na. ‘Het was rond Kerst, mijn vader lag op sterven, als kinderen gingen we om beurten naar het ziekenhuis om een paar uur te waken. Ik liep de hele week te huilen, kon er niet mee omgaan. De dokter en de zusters zagen het wel, ze probeerden mij te troosten, maar het haalde niet veel uit.
Toen was het Tweede Kerstdag, ik zou eind van de middag bij mijn vader zijn. In de hal stond een band van het Leger des Heils, die mensen waren allemaal blij, ze stonden te zingen en muziek te maken. Ik was zelf natuurlijk in een heel andere stemming. Een van de heilsoldaten verspreidde briefjes in alle ziekenzalen met daarop de woorden uit Johannes 3: 16: “Want God had de wereld zo lief dat Hij zijn enige zoon gegeven heeft, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.” Ik liet die woorden tot me doordringen en dacht: Wat nu?! Er moet iemand komen om te bidden! Maar wie moest dat dan zijn? Toen ben ik zelf maar gaan bidden.
Een kort gebed, een noodkreet, het had bij wijze van spreken op een postzegel gepast. Maar de hemel ging open. Ik werd zó getroost. Ik zag als het ware Gods heerlijkheid. Na het gebed voelde ik geen droefheid meer, alleen blijdschap. De dag erna heb ik afscheid genomen van mijn vader.
Ik voel het nu nog, na al die jaren. Het komt weer helemaal terug.’
Ria zag wel wat aan haar man toen hij thuiskwam uit het ziekenhuis, maar zei niks. ‘Hij moest altijd even bijkomen na het bezoek aan zijn vader.’ Herbert: ’s Avonds pas heb ik het verteld, en ik was helemaal doorgezweet. Gek he? “Dit zul je niet geloven”, zei ik tegen Ria.’
‘Maar ik geloofde het gelijk!’, reageert ze. ‘En ik was meteen jaloers. Ik wou dat ik het ook had.’
Collectezak
Ria Doeland was in een opgegroeid in een gezin waar de Bijbel openging. Als kind ging ze naar de kerk, in de loop van haar leven raakten kerk en geloof in het slop. Maar nu was er ook in haar iets wakker geroepen. Ongeveer een jaar na haar man kwam ook zij tot geloof.


Herbert had intussen vervolgstappen gezet: ‘Ik ging in de krant kijken waar en hoe laat er kerkdiensten waren. Van het geloof wist ik niets, maar ik wist wel dat God er was.’ De eerste keer naar de kerk koos hij op goed geluk een lege stoel. Hij had geld bij zich omdat hij wel wist dat er gecollecteerd zou worden. ‘Toen kwam de collectezak, ik deed alles er in één keer in. Vervolgens voelde ik een por in mijn zij: er kwamen er nóg twee…’
Een andere zondagsbesteding: dat was wel een dingetje voor iemand die gewend was op die dag te werken. ‘Maar ik wilde het gewoon niet meer.’ Herbert was er heel stellig in. Niet zozeer vanuit een houding ‘als christen mag je dit wel en dat niet’ maar omdat hij gevoed wilde worden in zijn geloof. ‘Ik weet nog dat ik een keer langs de kerk liep, en ik hoorde mensen zingen. Dat wilde ik ook, daar wilde ik bij zijn!’
Maar ja, vertel dat maar eens op de werkvloer. Zijn collega’s waren buiten het eigen gezin de eersten tegen wie hij open kaart speelde. ‘Ik moest wel. Mijn baas was er helemaal niet blij mee, maar ik hield voet bij stuk. Uiteindelijk heb ik B en W aangeschreven, het is in de gemeenteraad besproken en toen kreeg ik toestemming.’ Hij wijst naar de kast. ‘De brief van de burgemeester heb ik nog altijd in een la liggen.’
Herbert begrijpt overigens heel goed dat zijn collega’s en chef niet stonden te juichen.’ Ook Ria benadrukt dat je het hen niet kwalijk kunt nemen. Herbert knikt. ‘Het was hun wereld niet.’
Heeft hij nog even gedacht aan een compromis? Slechts af en toe op zondag werken bijvoorbeeld? ‘Nee, dat heb ik geen moment overwogen.’
Telefooncel
Hier en daar werd zijn verandering opgemerkt. ‘Een man die me kende van de kassa van het zwembad sprak me aan; hij had me een paar keer in de kerk gezien.’
Hij praat vrijmoedig over zijn geloof, maar niet te pas en te onpas. ‘Ik evangeliseer op mijn eigen manier. Een voorbeeld: jarenlang hadden we een caravan in Zeeland. Op de camping had je toen nog een telefooncel. Daar legde ik dan van die kleine boekjes met Bijbelteksten in. Na een paar dagen ging ik kijken en ja hoor – er waren er een paar weggehaald.’
Met hun eigen drie zoons heeft hij het er nauwelijks over. ‘Ze weten het wel, maar het doet ze weinig.’ Ze waren al lang en breed volwassen toen zich een grote verandering voltrok in het leven van hun ouders. Herbert en Ria hebben hen steeds de ruimte gegeven en vertrouwen meer op Gods almacht dan op hun eigen vermogen om hun kinderen voor Christus te winnen.
Beiden hebben – apart van elkaar – belijdenis gedaan. Ze lezen elke avond samen uit de Bijbel en een dagboekje. ‘Het blijft een strijd hoor’, wil Ria nog wel even kwijt. Vanwege haar verminderde mobiliteit kan ze niet meer mee naar de kerk. Herbert: ‘We gingen altijd samen, ook samen aan het Heilig Avondmaal. Nu zou ik alleen kunnen gaan maar nee hoor, we volgen samen thuis de dienst vanaf een scherm.’
Hij kan nog steeds verwonderd zijn over het ingrijpen van Hogerhand. ‘Mijn ogen zijn geopend, mijn oren zijn doorboord. Het is zo’n verrijking van je leven.’ Ria beaamt het van harte, maar herhaalt haar eerdere opmerking: ‘We hebben het ook maar gekregen he? God alleen de eer!’
En daar wil Herbert natuurlijk niets vanaf doen. Hij weet al wat er op zijn rouwkaart moet staan: de tekst over de verloren zoon. ‘Zijn vader zag hem van verre. Zo was het ook bij mij, ik stond ook van verre.’
Het Leger des Heils houdt altijd een warm plekje in hun hart. Ria moet denken aan het liedje ‘Hij sjouwde van kroegie naar kroegie…’ Bij Herbert komen de herinneringen weer boven aan zijn jaren op de grote vaart. ‘Mensen van het Leger des Heils schreven niemand af. Zeevarenden konden altijd bij hen terecht.’

Dit artikel is overgenomen uit het tijdschrift 'Lichtspoor', wat in veel kerkelijke gemeenten wordt uitgedeeld tijdens het ouderenbezoekwerk. Bezoek de website lichtspoor.nu voor meer informatie.
Tekst: Anneke Verhoeven. Foto's: Adrie Lagendijk en Peter Stam